×

Ziekten bij honden

 

Hieronder worden veel voorkomende ziekten beschreven. Daar het onmogelijk is om alle ziekten te behandelen in deze site, worden enkel de meest frekwente aangehaald. Probeer zelf géén diagnose te stellen aan de hand van deze uiteenzetting, maar ga bij vermoeden onmiddellijk naar uw dierenarts!!!!

Als je op een item klikt kom je automatisch bij het onderwerp terecht.

 

Hondenziekte

 

Deze ziekte wordt veroorzaakt door een virus en komt over de gehele wereld voor. Hondenziekte is niet alleen besmettelijk voor honden maar ook voor wolven, fretten en nertsen.

De ziekte wordt veroorzaakt door een virus, waarvoor vooral jonge honden gevoelig zijn. Infectie vindt plaats door virusdeeltjes die door besmette dieren worden uitgescheiden en opgenomen worden door gevoelige dieren.

De ziekte komt voor bij alle leeftijden,maar het meest bij pups en oude zwakke dieren.

De verspreiding van de ziekte gaat hoofdzakelijk via lichaamsvloeistoffen (urine, speeksel,uitwerpselen, etc.), maar het kan ook via kleding worden overgedragen.

Binnen een week na de besmetting zie je de eerste ziekteverschijnselen, die lijken op verkoudheid: een snotneus, tranen, wat hoesten, geen eetlust en soms wat koorts. Sommige honden krijgen een longontsteking, anderen diaree, sommige honden braken en anderen krijgen etterbultjes op de huid. Langzaam loopt de lichaamstemperatuur op tot 40 graden. Bij een heftige infectie dringen de virussen de hersenen binnen, waarop hersenweefsel vernietigd wordt. De hond raakt verlamd, wordt blind of doof en krijgt krampaanvallen.

Hondenziekte is op zich niet direct dodelijk, maar de virusaanval put het lichaam sterk uit, waarna bacteriële infecties de kans krijgen. Meestal zal de hond dan ook overlijden aan secundaire infecties zoals longontsteking.

De hondenziekte is een zeer besmettelijke virusziekte.

De verschijnselen zijn heel erg uiteenlopend : van koorts, hoesten en neusuitvloeiing, ontsteking van de oogleden en vaak diarree, soms wordt het zenuwstelsel aangetast, waardoor invaliditeit kan ontstaan. De hondenziekte is een virusziekte die op alle leeftijden bij een hond voor kan komen. Bij jonge honden kan deze ziekte een acute ernstige vorm aannemen en vervolgens kunnen de dieren aan de ziekte overlijden. In de zeventiger jaren heeft men een opvallende verwantschap ontdekt tussen het virus dat hondenziekte veroorzaakt en het Mazelenvirus. Het bleek dat wanneer een hond gevaccineerd werd met een mazelenvaccin, het dier antistoffen ging maken die het dier tevens beschermde tegen het hondenziektevirus. Het grootte voordeel hievan is, dat de in de pup aanwezige antistoffen van de moeder niet in staat zijn, om het mazelenvaccin op te ruimen. Dat maakt het mogelijk om een pup al op de jonge leeftijd van zes weken te vaccineren en daarmee tijdelijk goed te beschermen tegen hondenziekte. Een aantal weken later dient de pup wederom te worden ingeënt met een onschadelijk gemaakt hondenziektevirus om zodoende weerstand te verkrijgen.

De eerste vaccinatie is een tijdelijke bescherming tegen de hondenziekte. Een paar weken later moet de pup weer ingeënt worden met een onschadelijk gemaakt hondenziektevirus om zodoende weerstand te verkrijgen. Deze vaccinatie moet jaarlijks herhaald worden bij volwassen honden. Zie ook vaccinatie.

Gelukkig is door het enten van honden, deze ziekte behoorlijk afgenomen.

 

Kattenziekte

 

Parvo is voor het eerst geconstateerd in 1978. De uitbraak was massaal en richtte een ware slachting aan. Daarvoor was de ziekte onbekend. Wetenschappers ontdekten vrijwel onmiddellijk een grote gelijkenis tussen het parvovirus en het virus dat kattenziekte veroorzaakt. Honden, die met een vaccin tegen kattenziekte werden gevaccineerd, bleken ook bestand tegen parvo. Toch heeft het nog jaren geduurd eer de huidige vaccins beschikbaar kwamen, gemaakt op basis van de eigenlijke ziekte verwekker. Inenten tegen parvo is zéér aan te bevelen, vooral omdat het einde zo gruwelijk is.

Parvo is een uiterst besmettelijke ziekte veroorzaakt door een virus. Een hond met parvo overleeft het vaak niet. Het virus verspreidt zich via de uitwerpselen van een zieke hond. Gezonde honden die hieraan snuffelen, zijn prompt besmet. Het virus dringt door tot in de darmen, waar het ernstige ontstekingen veroorzaakt. De hond krijgt al snel een wee ruikende, bloederige diarree. Het dier voelt zich doodziek en gaat soms bloed overgeven. Jonge hondjes die met het parvovirus in aanraking zijn gekomen, vallen soms plotseling dood neer. Bij onderzoek blijkt dan meestal dat het virus ook is doorgedrongen tot in het hart, waar het een hartstilstand heeft veroorzaakt.Parvo tast ook het afweersysteem aan, waardoor andere ziekteverwekkers gemakkelijk ziekte kunnen veroorzaken. Het parvo-virus blijft lang actief in uitwerpselen en kan zo lang voor besmetting zorgen. Er zijn ook honden die het virus in hun lichaam hebben zonder ziek te worden; ze kunnen dan andere honden wel besmetten. Aangezien het bij zowel jonge als oudere honden voorkomt, moet er jaarlijks opnieuw tegen ingeënt worden.

Parvo is een virusinfectie die sneldelende cellen aantast. Bij het volwassen dier vooral maagdarm kanaal, bij de jonge hond soms ook de hartspier. De verschijnselen zijn dan ook ernstig braken en bloederige diarree. Jonge dieren kunnen hierdoor snel uitdrogen en sterven. Bij jonge dieren komt ook plotselinge sterfte door hartspierontsteking voor.

De ziekte is erg besmettelijk via o.a. de ontlasting, en het virus kan erg lang in de omgeving aanwezig blijven. Dit kan bij fokkers of handelaren soms langdurig problemen geven ondanks goede hygiene.

De behandeling bestaat vooral uit infusen om uitdrogen te voorkomen, en heeft vaak onvoldoende succes. Gelukkig kan dit allemaal voorkomen worden door tijdig te vaccineren: op 6 - 12 en 16 weken, dan heb je 100% zekerheid dat er geen uitbraken zullen komen. Zie ook bij vaccinatie.

 

Parasieten

 

Honden kunnen last hebben van inwendige en uitwendige parasieten. Inwendige parasieten houden zich op binnen de inwendige organen van de hond, zoals maagdarmkanaal, lever, longen en spieren. Er moet eerst door de dierenarts een diagnose gesteld worden bij inwendige parasieten voordat een middel gegeven kan worden om de hond er weer vanaf te helpen. Iedere parasiet heeft namelijk zijn eigen middel nodig. Sommige parasieten komen vooral in het buitenland voor, waar het warmer is en waar de parasieten beter gedijen dan in het koude België. Naast de inwendige en uitwendige parasieten zal ook aandacht worden geschonken aan schimmels.

inwendige parasieten
Als we over wormen spreken dan maken we een onderscheid tussen de zgn. ronde en de platte wormen. De platte wormen kunnen nog verder onderverdeeld worden naar lintwormen en zuigwormen. Tot de ronde wormen behoren de spoelwormen die zeer bekend zijn en vaak voorkomen. Naast de spoelworm horen de mijn- of haakwormen en de hartworm tot de ronde wormen.
Tot de lintwormen-orde behoren onder meer de Dipyllidium caninum en de Ecchinococcus.
Tot slot behoren onder meer de leverbot tot de zuigwormen. De meeste wormen kunnen gemakkelijk via een onderzoek van de ontlasting worden aangetoond.

Wormen
Er zijn verschillende soorten wormen bij de hond :

  • De spoelworm (ascaridia) komt veelvuldig voor bij de hond. Bijna iedere pup komt ter wereld met deze besmetting. Deze wormen hebben een directe levenscyclus, hetgeen wil zeggen dat de besmetting van hond op hond plaats kan vinden. De spoelworm is eenvoudig gebouwd en een vrouwtje van de spoelworm kan per dag honderdduizenden eieren (totaal ruim 80 miljoen) produceren. De spoelworm kan maximaal 10 cm lang worden. Deze worm leeft in de tweede helft van de dunne darm. Soms komen de wormen met de ontlasting en met braaksel naar buiten. Op deze manier worden ook dikwijls mensen besmet! De eitjes van de spoelworm komen ook met ontlasting naar buiten. Overigens bestaan twee soorten spoelwormen die op verschillende manier een cyclus doorlopen. Het voert echter te ver om hier dieper op in te gaan. Belangrijk is dat men pups bekijkt op het bestaan van spoelwormen. Is een pup ernstig besmet, bijvoorbeeld als een fokker de pups niet tweemaal ontwormd heeft, dan zal de buik erg opgezet zijn, terwijl de hond mager wordt en een zieke indruk maakt. Pups moeten enkele malen ontwormd worden met een middel van de dierenarts. Deze kuur moet bij volwassen honden minimaal vier maal per jaar herhaald worden, maar een hond raakt nooit helemaal de spoelwormen kwijt.
  • Mijn- of haakwormen . De haakworm wordt ook van hond tot hond overgebracht en geeft in de meeste gevallen geen duidelijke verschijnselen. In ernstige gevallen treedt bloedarmoede op. Vooral in Zuid Europese landen komen deze wormen voor. De larven van deze wormen worden soms via drinkwater opgenomen, of dringen actief door de huid heen. De worm - die in België weinig voorkomt - is gemakkelijk te bestrijden waarbij ook de omgeving goed moet worden aangepakt. Raadpleeg uw dierenarts.
  • De zweepworm wordt ook van hond op hond overgebracht, waarbij moet worden opgemerkt dat eitjes vaak langdurig (jarenlang!) in de grond aanwezig kunnen blijven met alle gevaren van dien. De worm bevindt zich in het achterste gedeelte van het maagdarmkanaal. Is de hond besmet, dan zal de hond lusteloos zijn, diarree en bloedarmoede hebben, en wellicht vermageren. Ook deze worm is na het stellen van de diagnose gemakkelijk te bestrijden waarbij zeker de omgeving niet vergeten mag worden.

Lintwormen (Cestoda) wordt in tegenstelling tot de eerder beschreven wormen niet van hond op hond overgedragen. De lintworm heeft namelijk een zgn. indirecte levenscyclus, hetgeen betekent dat deze parasiet een "tussengastheer" nodig heeft, een geheel andere diersoort. Besmetting vindt plaats wanneer de hond deze "tussengastheer" opeet. Voorbeelden voor besmetting zijn onder meer opeten van (besmette) vlooien, knaagdiertjes, besmette vis en vlees. Vooral een goede vlooien bestrijding is belangrijk voor de hondenbezitter en zal dus een hoge prioriteit moeten hebben. De lintworm zal zich in de hond vastboren in de darmwand, waarbij achter de kop steeds nieuwe leden ("stukje worm") zullen aangroeien. Meestal zijn er geen verschijnselen wanneer de hond besmet is. Eventueel treedt gewichtsverlies op en diarree. Wanneer de hond besmet is vindt u meestal segmenten (kleine delen) van de lintworm onder de staart of in de mand en in de ontlasting.

Zuigwormen komen niet vaak voor en hebben zelfs twee tussengastheren nodig, nl. de slak en de vis. Zuigwormen trekken door het leverweefsel van de hond en vernietigen alles wat er op hun weg komt. De leverfunctie zal derhalve ernstig gestoord zijn wanneer de hond besmet raakt.

De hartworm (Dirophilaria) houdt zich niet op in de darmen maar in de bloedvaten en bij voorkeur in de rechter hartkamer. Aan deze wormensoort wordt ook op de reispagina aandacht besteed. De parasiet kan dodelijk zijn als niet tijdig wordt ingegrepen. De parasiet beschadigt buiten het hart ook de longen en de lever. Ook deze parasiet heeft een tussengastheer nodig voor besmetting, namelijk de muskiet (steekmug). De mug zuigt bloed bij een besmette hond en kan een andere hond twee weken later weer op zijn beurt besmetten door larven via de beet in de bloedbaan van de hond te brengen. Een besmette hond zal een verminderd uithoudingsvermogen hebben, eventueel hoesten en in ernstige gevallen hartfalen vertonen. Zorg ervoor dat de hond niet gestoken wordt!

Tips
Uit bovenstaand overzicht mag blijken dat een goede hygiene belangrijk is. Controleer wanneer u een pup aanschaft of het pupje tweemaal ontwormd werd. Is dit niet gebeurd, geef dan alsnog de kuur die u bij de dierenarts kunt halen. Herhaal de kuur tegen spoelwormen verschillende malen per jaar en controleer de ontlasting op andere wormen. Let op vlooien en teken bij de hond. U weet nu dat dit niet alleen uitwendig voor problemen zorgt!

Uitwendige parasieten
Tot de uitwendige parasieten behoren ondermeer de vlooien, luizen, teken en schurftmijt. De uitwendige parasieten kunnen onderverdeeld worden in insecten en spinachtigen. Vlooien en luizen behoren tot de insecten, want zij hebben 6 poten, terwijl de mijten en teken tot de spinachtigen behoren, beiden met 8 poten. Alle genoemde parasieten bevinden zich op, of vlak onder de huid van de hond. Niet alleen huidaandoeningen worden veroorzaakt door deze parasieten, ook allerlei inwendige problemen kunnen door uitwendige parasieten worden veroorzaakt (zie inwendige parasieten). Er zijn diverse bestrijdingsmiddelen beschikbaar, die ieder op een andere fase in de levenscyclus van de parasiet kunnen ingrijpen. Bovendien zijn de ontwikkelingen snel, zodat steeds nieuwere en betere middelen worden ontwikkeld, die minder schadelijk zijn voor de hond.

  • Vlooien
    Een vlo is een klein, bruin insect zonder vleugels. Het lichaam is zijdelings afgeplat. De vlo kan enorm ver springen(tot 2 meter). De hond is voor de vlo gastheer en zal slechts gedurende korte tijd voor "huisvesting" zorgdragen. De volwassen vlo zuigt bloed en legt eitjes op allerlei plekken in huis, zoals kiertjes, in de hondenmand en dergelijke. Uit de eitjes komen microscopisch kleine witte larfjes die zich voeden met dierlijk afval. De levenscyclus varieert naar gelang de (omgevings-)omstandigheden van 3 weken tot wel 2 jaar. Dit is afhankelijk van vochtigheidsgraad en temperatuur van de omgeving. Wanneer het vochtig en warm is gedijt de vlo het beste. Vlooien kunnen niet goed tegen koude, maar de eitjes en larven blijven in leven en wachten totdat het warmer wordt en groeien dan uit tot volwassen vlooien. Zo kan het gebeuren dat u terug komt van vakantie en u besprongen wordt door een horde vlooien! De beet van een vlo is slechts klein, maar kan een hevige reactie oproepen bij de hond. Ze gaan erg krabben en zichzelf bijten en veroorzaken zo weer andere huidproblemen. Er kan eczeem ontstaan, en haren kunnen uitvallen. Bovendien kan de hond lintwormen krijgen door het opeten van een besmette vlo.
    U kunt gemakkelijk herkennen of de hond vlooien heeft doordat de hond zich vaak krabt. Wrijf tegen de haren in en kijk op de blote huid of u zwarte stipjes ziet. Dit is vlooienontlasting en zeer herkenbaar. Soms ziet u zelfs de vlooien lopen in de vacht. Heeft de hond vlooien, pak dan niet alleen de hond aan met een goed bestrijdingsmiddel, maar ook de omgeving. Immers: de eitjes en larven leven niet op de hond zelf, maar in de omgeving. Die moeten dus ook worden uitgeroeid!
  • Luizen
    Luizen zijn ook insecten zonder vleugels en met plat lichaam. Er bestaan twee soorten luizen, de haarluis en de bloedluis. De haarluis is 2 mm groot, heeft een brede kop en voedt zich met huidschilfers en bloed. De bloedluis is langer en leeft alleen van bloed. Luizen worden overgedragen door direct contact van het ene dier met het andere. Ook overdracht via een kam of borstel is goed mogelijk! De luizen geven een enorme jeuk, waardoor de hond zich zal gaan krabben en onrustig word. U herkent luizen aan witte korreltjes - de eitjes - die aan de haren vast zitten. Ook via een luizenkam - een heel fijne kam - kunt u controleren of de hond luizen heeft. Behandeling is eenvoudig, maar zorg wel dat je een goed product hebt en alle honden in huis worden behandeld.
  • Teken
    De teek is 2 mm groot, maar kan, wanneer hij zich heeft volgezogen met bloed wel zo groot zijn als een koffieboon. Als de teek zich vastgrijpt aan de hond, zal hij zich met zijn snuit ingraven in de huid. Wat u dan ziet, is een grijs bolletje. U kunt ze echter ook op de vacht zien lopen, voordat ze zich hebben vastgezogen. De teek ziet er dan uit als een spinnetje. Het is dan belangrijk om de teek direct van de hond af te halen voordat ze zich vastzuigen. Er zijn overigens 850 soorten teken, die verschillende ziekten kunnen veroorzaken. De bekendste ziekte is Babesiosis, maar zeker zo belangrijk tegenwoordig is Lyme (voor mensen) en Ehrlichia canis. Teken voeden zich gedurende de levenscyclus ook op knaagdieren en andere dieren. Op zich is een tekenbeet geen probleem, maar doordat veel teken zijn besmet, kunnen zij ernstige ziekten overbrengen. Zeker in de gebieden rond de Middellandse Zee is de teek vaak besmet. Doe een hond derhalve altijd een tekenband om in deze gebieden (zie ook reizen) en behandel de hond ook één maand voor het vertrek ook tevens preventief tegen hartwormziekte. Je dierenarts zal daar een product voor toedienen. Zeker als de hond door struikgewas rent is de kans groot dat een teek op de hond valt. Controleer de hond derhalve altijd op teken! Heeft de teek zich volgezogen met bloed dan laat de teek zich weer vallen. Op deze manier kan een teek dus in huis terecht komen en eventueel ook op u terecht komen. Een volgezogen teek die van de hond op de grond valt ziet er uit als een soort "grijze erwt". Vernietig deze dus direct wanneer u deze op de grond tegenkomt! Een teek verwijdert u het beste met een tekenvoetje waarmee u de teek bij het mondstuk vastneemt en door een draaiende beweging uit de huid licht. Ook bestaat er een tekentang, een grijpertje, die gemakkelijk de teek verwijdert uit de huid. Heeft u geen tekenvoetje of -tang, gebruik dan een druppeltje olie of zonnecrème, dat u op de teek druppelt, wacht even (zodat de teek stikt door afscherming van zijn ademhalingsporiën)en haal dan de teek met een draaiende beweging uit de huid. Let op dat u ook de kop verwijdert, omdat er anders een ontsteking kan ontstaan. Een beetje isobetadine na verwijderen is prima.
    Een besmette teek kan zich in de huid van een wandelaar vastzetten en het slachtoffer kan besmet raken door het speeksel van de teek. Er ontstaat meestal een ringvormige vlek op de plaats van de beet, die vlek wordt steeds groter en soms gaat dit samen met griepachtige symptomen. Na weken of maanden kunnen de symptomen erger worden en leiden tot hersenvliesontsteking,spierverlamming,hartritmestoornissen of artritis.
    Als de ziekte van Lyme op tijd herkend wordt kan de patient met antibiotica genezen.
    Hoe kan je de ziekte voorkomen?
    Vermijd hoog gras of laag struikgewas, draag een lange broek, insectenwerende produkten beschermen tijdelijk maar niet voldoende, controleer na de wandeling uw huid op teken.
    Verwijder teken met een pincet, ontsmet het wondje met alcohol, vermeld in uw agenda de datum van de beet.
    Verschijnt er enkele dagen na een beet een rode vlek of ring op de plaats van de beet of wordt u ziek, raadpleeg uw huisarts en vermeld de tekenbeet, door een bloedonderzoek kan de diagnose gesteld worden.
  • Mijten
    Er zijn verschillende soorten mijten. De meest voorkomende zijn de sarcoptes die schurft veroorzaken, de demodex, ook bekend als jeugdschurft veroorzaker, octodectus of oorschurftmijt en cheyletiella parasitovorax. De diagnose en behandeling gebeurt altijd via de dierenarts.
    • sarcoptes (schurftmijt) Deze diertjes zijn nauwelijks waarneembaar met de microscoop. De mijten boren hele fijne gangetjes in de opperhuid van de hond. Daar leggen vrouwtjes hun eitjes. Er zullen korstjes ontstaan op de huid, omdat de huid iets omhoog wordt geduwd door het graven. De hond zal vaak kale plekken hebben aan oren, snuit, ellebogen en poten. Behandeling is moeilijk en langdurig. Bovendien kunnen mensen ook besmet raken, hoewel de mijt slechts enkele dagen in leven blijft op de mens.
    • demodex (jeugdschurftmijt) De demodex mijt leeft in de talgkliertjes en in de haarzakjes. Besmetting vindt plaats van moeder op pups. Er bestaan eigenlijk twee vormen, namelijk een "droge" en "natte" vorm. Bij een droge vorm is alleen de mijt betrokken, bij de natte zijn er ook bacterien aanwezig die dikwijls etterachtige ontstekingen veroorzaken van de huid. Pups die aangetast zijn hebben vaak verdikkingen - dikwijls grijsachtig - op de snuit, de poten en rond de ogen. Als de huid niet teveel jeukt is het dikwijls goed te behandelen. Is het ernstiger dan is behandeling moeilijker en vaak zeer langdurig.
    • octodectus (oorschurft) Deze mijten leven in de gehoorgang van de hond. Deze mijt is erg besmettelijk. Heeft u meerdere honden dan zult u ontdekken dat vaak alle honden besmet zijn. De hond zal met zijn kop schudden, met zijn kop over de grond schuren, zijn hoofd scheef houden of het oor vreemd laten hangen. Als de mijt niet behandeld wordt ontstaat dikwijls een chronische aandoening tesamen met een ontsteking. Het is erg pijnlijk voor de hond, dus let op de tekenen van oormijt. U ziet dikwijls een vieze bruine oorsmeer in de gehoorgang en het oor (en soms zelfs de hele hond) ruikt erg (scherp) onaangenaam. Geregeld de oren schoonmaken helpt oormijt voorkomen. Hou er rekening mee dat deze aandoening vaker voorkomt bij honden met lange hangende oren. Knip geregeld de haren uit de oren om de gehoorgang schoon te houden.
    • cheyletiella . Deze mijt komt vooral voor bij cavia's en konijnen, maar soms ook bij de hond. De mijten lijken op huidschilfers en veroorzaken jeuk, haaruitval en schilfering. Kijkt u met een loep dan zult u de "schilfers" zien bewegen. Denkt u dat uw hond roos heeft en krabt de hond zich veelvuldig, laat dan de dierenarts checken op mijten. De mijten kunnen overgaan op de mens. Behandeling is gemakkelijk.
  • Schimmels
    Er zijn verschillende soorten schimmels die vaak voorkomen bij de hond. Overigens kunnen deze zich ook op de mens handhaven. Als de hond kale plekjes heeft dient u bedacht te zijn op schimmels. Meestal worden de plekjes steeds ronder, waarbij in het centrum "herstel" optreedt, zodat er een soort ring ontstaat. Er wordt derhalve ook wel gesproken van ringworm, hoewel het helemaal niets te maken heeft met wormen. Diagnose en behandeling dient te geschieden door de dierenarts.

Tips
Controleer uw hond regelmatig op vlooien, teken en luizen. Het is aan de eigenaar om de hond regelmatig te kammen en te borstelen en tegelijkertijd de oren te inspecteren en een parasieten-controle te doen. Strijk op verschillende plekken op de hond tegen de haarrichting in en let op witte korreltjes (luizen), vlooienpoepjes of teken. Favoriete plekken zijn de hals en boven de staart. Heeft de hond huidproblemen dan moet u naar de dierenarts. Hij zal dan eventueel een afkrabsel maken van de huid, en onder de microscoop bekijken. Ook een kweekje kan uitkomst bieden wanneer het gaat om een schimmel of bacterie.

 

Diarree bij de hond

 

Diarree zien we vooral bij de hond en minder vaak bij de kat.

Er is een duidelijk onderscheid te maken tussen diarree met en zonder koorts.

Bij koorts is het altijd aan te raden naar de dierenarts te gaan, die speciaal onderzoek zal doen en de noodzakelijke medicijnen zal meegeven.

Diarree zonder koorts kan voor een groot deel aangepakt worden met een speciaal dieet en met vasten. Vaak zien we ook als klacht braken. Hier kan ook een speciaal dieet gegeven worden, maar hier is ook vasten op zijn plaats.

Het onderwerp diarree is zo uitgebreid en kan zoveel oorzaken hebben dat het onbegonnen werk is om alle oorzaken hier te behandelen. Het belangrijkste waar je moet op letten is dat het dier niet te snel uitdroogt door deshydratatie. Dat kan zowel door de diarree als door het braken. Ga in dat geval zeker tijdig naar de dierenarts want bij te sterke uitdroging kan al vlug een baxter of opname nodig zijn. Door snel te reageren voorkom je hoger oplopende kosten. Ook als er bloed bij de mest is moet je dringend naar de dierenarts.

Bij koorts (boven 39 graden Celsius), uitdroging of bloedverlies: ALTIJD naar de dierenarts!!

Opnemen van de lichaamstemperatuur kan simpel met een normale koortsthermometer, die zo’n 2 minuten in de anus gehouden moet worden. Met een digitale thermometer gaat het sneller.

 

Epilepsie

 

Inleiding
Epilepsie of 'vallende ziekte' is een aandoening van de kleine hersenen die ertoe leidt dat de patiënt tijdelijk de controle verliest over een deel van zijn lichaamsfuncties. Bekend zijn toevallen waarbij de dieren omvallen, spierkrampen krijgen, schuimbekken en urine of ontlasting laten lopen.

Oorzaken
De oorzaak kan gelegen zijn in de hersencellen zelf, maar ook allerlei ziekten in het lichaam kunnen dit proces versterken of opwekken. Een uitgebreider onderzoek is dan nuttig om de oorzaak op te sporen en te behandelen. In de meeste gevallen zijn geen duidelijke oorzaken op te sporen. Er is sprake van een kortdurende, tijdelijke ontregeling van de hersenfunctie - we spreken van een primaire epilepsie.

Voorkomen
Bij de hond zijn sommige rassen duidelijk gevoeliger maar het komt voor bij ieder ras.
Primaire epilepsie zien we zelden bij honden jonger dan 8 maanden. De meeste gevallen zien we tussen het eerste en derde levensjaar ontstaan. Maar ook op latere leeftijd kan een eerste aanval optreden. Bij oudere dieren zijn meestal trauma en infectieziekten de oorzaak.

Diagnose
Als dierenarts is het vaak moeilijk een diagnose te stellen omdat de aanvallen vaak te kort zijn. Het verhaal van de eigenaar is daarom van groot belang.
Een bijkomend probleem is dat de aanvallen meestal in rust komen, dus tijdens de slaap en daarom vaak 's nachts. Het is dan dus vaak zo dat veel aanvallen niet zullen opvallen.

Behandeling
De meeste aanvallen zijn kort en niet al te vaak, waardoor behandeling vaak niet nodig blijkt. Wanneer de aanvallen vaak komen, bijv. eens per week en/of lang duren en/of heftig zijn is bet beter een behandeling in te stellen. Bij de dierenarts kunt u alle informatie krijgen over de verschillende mogelijkheden van behandeling.

Erfelijkheid
Primaire epilepsie is een aangeboren en daarom meestal een erfelijke aandoening. Het is verstandig niet met deze dieren te fokken.

Samenvatting
Wanneer uw huisdier toevallen heeft kan dit epilepsie zijn. De dierenarts kan samen met u na onderzoek van de hond bepalen of dit inderdaad het geval is.
Dieren met epilepsie kunnen heel oud worden, tijdens de aanvallen lijden ze geen pijn. Met de juiste medicatie kunnen de aanvallen voorkomen worden en hebben ze een goed en plezierig leven.

 

Leptospirose/rattenplaag

 

Koorts, anorexia, braken en uitdroging zijn symptomen die bij heel wat ziekten voorkomen. Toch is er één ziekte waaraan u specifiek moet denken, zeker als uw hond in contact is gekomen met wilde knaagdieren of met stilstaand water: leptospirose.

Het leven van leptospirae : dit zijn bacteriën die zich vermenigvuldigen in het bloed en bloedingen veroorzaken doordat ze de bloedvaten beschadigen via de toxines die ze produceren.

Bovendien vervoert het bloed leptospirae naar verschillende organen, onder meer nieren en lever, waar ze zware letsels veroorzaken. Op die manier ontstaat er een nierinfectie die ervoor zorgt dat de bacterie uitgescheiden wordt in de urine.

Alle zoogdiersoorten kunnen erdoor aangetast worden, maar blijken niet allemaal even gevoelig te zijn voor leptospirae. Knaagdieren zijn er vrij resistent tegen, maar honden zijn er gevoeliger voor en krijgen vaker de ziekte die snel evolueert en vaak fataal is. Leptospiren leven in de nieren van hun natuurlijke gastheren en worden uitgescheiden met de urine. Ze kunnen geruime tijd buiten het lichaam van hun gastheer overleven, vooral als de condities gunstig zijn (warme en vochtige omgeving). Besmetting van de mens vindt plaats door direct contact met de (levende of dode) gastheer of zijn urine of indirect via de met urine besmette omgeving, vooral oppervlaktewater, vochtige planten en modder. Voor infectie is overdracht via wonden of slijmvliezen of misschien ook via de weke huid of door inademing van aerosolen van urine noodzakelijk. Intensief contact met dieren vormt een potentieel risico tot besmetting.

Directe overdracht van mens op mens is zelden beschreven. Ook andere dieren kunnen drager zijn van de bacterie, o.m. honden, varkens, runderen, schapen en geiten.

Geen tot ernstige symptomen:
Elk individu van elke soort reageert anders op een infectie. De symptomen kunnen dan ook variëren van nihil tot ernstig.
De infectie uit zich in koorts, anorexia, braken en diarree. Braaksel en stoelgang kunnen bloed bevatten. Een nierinfectie veroorzaakt uitdroging en een ophoping van ureum in het bloed. De hond begint dan te braken en krijgt mondzweren en zenuwstoornissen. Leptospirae kunnen ook tot hepatitis leiden, met onder meer een gele verkleuring van de genitale, mond- en oogslijmvliezen. In zeldzamer gevallen kunnen oogletsels en hersenvliesontsteking optreden.

Dieren die de ziekte overwinnen, kunnen de daaropvolgende maanden chronische nierinsufficiëntie of chronische hepatitis krijgen. Aangezien leptospirose dezelfde symptomen heeft als een aantal andere ziekten, moet er gespeurd worden naar leptospirae in bloed of urine om de diagnose te bevestigen.

Risicogroepen
Mensen met bepaalden beroepen (onder meer : rioolwerkers, tuinders, bouwvakkers, militairen en landbouwers), waterrecreanten en in het algemeen iedereen die die door beroep of hobby veelvuldig in contact komt met (wilde) dieren en/of oppervlaktewater en/of modder.

Vroeger kwamen geregeld infecties voor bij mensen door opspattende urine van runderen in een melkstal (vandaar de naam ‘melkerskoorts’), maar dit is vrijwel verdwenen door de controle van het vee. De meest voorkomende oorzaak is nu zwemmen in buitenwaters waarin ratten leven. Langdurige of zware regenval en overstromingen kunnen een toename van het aantal leptospirose gevallen tot gevolg hebben.

Zo was er enkele jaren geleden in Antwerpen een ziektegeval bij een politieagent die besmet werd tijdens het bergen van een lichaam van een man die in een gracht gevallen was. Ook deden zich enkele gevallen voor bij personen waarbij de tuin vermoedelijk als indirecte besmettingsbron fungeerde. Nog in Antwerpen werd een geval van leptospirose ontdekt bij een man die besmet raakte tijdens een zwempartij in een vijver. Enkele jaren geleden werd een massale besmetting vastgesteld bij triatlonatleten waarbij in totaal 90 personen de ziekte opliepen.

Honden raken ook regelmatig besmet door het zwemmen in buitenwater. Daarnaast kunnen honden de infectie oplopen door het likken aan elkaars genitaliën of door het oplikken van urine.

Aangezien leptospirae uitgescheiden worden in de urine, kan elk contact van huid of slijmvliezen met de urine een besmetting veroorzaken. Bovendien overleven leptospirae in stilstaand water (riolen, moerassen, vijvers), dat meestal besmet raakt door de urine van geïnfecteerde dieren. Drinken van of contact met dat water, aangetaste planten of kadavers van besmette dieren zijn stuk voor stuk besmettingsbronnen voor de hond en zijn baas!

Jachthonden staan sterk bloot aan besmetting omdat ze vaak in bossen vertoeven en in contact komen met knaagdieren. Dat geldt ook voor alle honden op het platteland. In de regel doet u er goed aan uw hond te beschermen tegen deze ernstige en op de mens overdraagbare ziekte via een aangepast vaccin.

Behandeling:
Leptospirae moeten bestreden worden met geschikte antibiotica. Het is belangrijk om de hond een infuus te geven, om nier- en leveraantasting tegen te gaan. Ook een symptomatische behandeling tegen braken en diarree is nodig.

Preventie
Omdat rattenpopulaties in belangrijke mate geïnfecteerd zijn, is vermijden van contact met ratten aangewezen. Dat impliceert dat zwemmen en andere watersporten zoals duiken maar wenselijk zijn mits er sprake is van rattenbestrijding en de aanwezigheid van minimale sanitaire voorzieningen. Dit is in Vlaanderen trouwens aan een regelgeving onderworpen.  Ook wordt aangeraden om rauwe melk van besmette koeien vóór de consumptie te koken. Leptospirose komt niet voor in gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk, en ook niet in harde kazen. In sommige landen worden mensen met een verhoogd risico gevaccineerd. Dit vaccin is niet beschikbaar in België. Infectie van honden wordt voorkomen door vaccinatie. Een jaarlijkse herhaling van de vaccinatie is nodig. Naast vaccinatie is hygiëne in kennels en pensions van belang en horen besmette dieren pas bij andere dieren geplaatst te worden als aangetoond is dat ze de bacterie niet meer via de urine uitscheiden.

 

Wat met koorts

 

Koorts is geen ziekte ....maar wijst er wel vaak op!

De oude Grieken wisten dat 2500 jaar geleden al.  Ze dachten dat koorts als een reinigend vuur door het lichaam gaat. De filosoof Parmemides stelde zelfs: “Geef me de macht koorts op te wekken en ik genees elke ziekte!"

Eeuwenlang werd deze mening in stand gehouden en tot in de vorige eeuw werd een Ferrum candens - een therapeutisch brandijzer - gebruikt om kunstmatig koorts op te wekken.  Daar hield je dan een paar enorme brandwonden aan over en...koorts! Je ziet het in de milde vorm wanneer je verkoudheden ed. probeert te bestrijden met een warme deken, kruik, etc.

Wat is koorts dan wél?

Het is een algemene afweerreactie van het organisme op een ziekteproces.
Dus er is een verstoring van de balans tussen de verschillende lichaamsfuncties en koorts is daarbij het signaal - het verklikkerlampje - die de ontregeling aangeeft.  Rectaal gemeten is 38.0-38.5* Celsius de normale temperatuur van uw hond of kat.
Een schommeling van enkele tienden zie je in de loop van de dag altijd wel, zelfs het vriendelijkste dier is in de ochtend wat 'koeler' en zelfs de temperatuur van de rustigste kat kan bij 'koortsachtige activiteit' iets stijgen! De dierenarts spreekt pas van koorts wanneer de thermometer 39,0 °C aangeeft of meer.

Deze niet normale opwarming van het lichaam wordt veroorzaakt door ingewikkelde warmtevormende processen die gestuurd worden vanuit het warmteregulatiecentrum. Dit is een controlesysteem van het centraal zenuwstelsel en het bevindt zich in de hersenen. Hier worden alle afwijkingen van de organische functies geregistreerd.

Bij een verwonding of ontsteking worden de afweersystemen door 'verwarming' geactiveerd. Daarbij ontstaat soms een vreemd soort misverstand in de interne communicatie van het lichaam. Sommige prikkelende stoffen zoals afbraakproducten van bacteriën of witte bloedlichaampjes kunnen een signaal afgeven: 'hier is het te koud', ondanks dat er sprake is van normale temperatuurswaarden.

Deze melding bereikt niet alleen het warmteregulatiecentrum - die als antwoord geeft dat het enkele graden warmer moet worden - maar ook de patiënt zelf reageert dan met kippenvel en koortsrillingen.

Koorts komt zelden alleen.
De warmtegloed in het lichaam mobiliseert zo dus de afweersystemen, maar zorgt ook voor een onbehagelijk 'ziek' gevoel. Pols en ademhaling versnellen, de eetlust is weg en uw huisdier voelt zich gewoon niet lekker.

Koorts is dus een belasting voor het lichaam en moet goed onder controle worden gehouden.

De uitdrukking: 'Met vuur kun je parasieten uitroeien, maar daarmee kan ook het hele huis afbranden', is hier dus van toepassing.
Voor deze 'brandbestrijding' wordt het volgende aangeraden:

  • laat vooral de dierenarts de oorzaak van het 'ziek-zijn' vaststellen
  • gebruik op eigen houtje geen koortswerende middelen
  • jonge dieren kunnen snel hoge koorts krijgen
  • extra drinken verstrekken bij koorts is goed
  • gebrek aan eetlust is normaal en een korte periode niet eten is geen probleem
  • laat ze met rust en zorg dat ze zich niet hoeven in te spannen

Eerst de temperatuur meten
Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de lichaamstemperatuur is het nodig een koortsgrafiek te maken. Dit doe je door 's morgens en 's avonds op vaste tijden de temperatuur op te nemen en bij jonge dieren ook 's middags.
Aan de hand van het koortsverloop kan de dierenarts gemakkelijker een diagnose stellen.
De oudste manier om de temperatuur te meten is door handoplegging. Maar een warme of koude neus bij uw huisdier is geen betrouwbaar meetgegeven, laat staan zijn voorhoofd, dus is het beter een goede thermometer te gebruiken, liefst een elektronische, zijn waterdicht en nauwkeurig.
De meettijd is slechts 60-90 seconden en er komt een goed hoorbaar signaal wanneer de juiste temperatuur bereikt is.
Ze hebben meestal een geheugen, zodat de laatst gemeten temperatuur automatisch wordt vastgehouden ter vergelijking en de thermometer schakelt automatisch uit. Rectale meting is het beste. Nog vragen? Bel uw dierenarts.

 

Oorontsteking

 

Inleiding
Oorontstekingen zijn een veel voorkomend probleem bij hond en kat. De dieren schudden met hun kop, krabben aan hun oor en piepen soms van de pijn. De uitwendige gehoorgang kan vies en rood zijn maar ook het oor zelf (de inwendige gehoorgang) is meestal vies, rood, warm en stinkt vaak.
In de meeste gevallen is er dus sprake van een ontsteking van de gehoorgang. Af en toe zien we bij onze huisdieren middenoorontstekingen.
Het risico van het vele schudden en krabben is een uitgebreide irritatie van de huid op het oor, en soms zelfs een bloedoor. In dit laatste geval ziet u een enorme zwelling van de oorschelp, die door de dierenarts behandeld of geopereerd moet worden. Wordt dit oor niet op de juiste wijze behandeld, dan ontstaat een zeer pijnlijk schrompeloor.

Voorkomen
Alle honden en kattenrassen kunnen een oorontsteking krijgen. Bij honden is het wel zo dat bepaalde rassen hier meer last van hebben dan andere. Voorbeelden zijn Cocker Spaniëls, Poedels en Golden Retrievers. Voonamelijk rassen dus met afhangende oren.

Oorzaken
Bij honden en katten, die veel buiten komen, is de oormijt een belangrijke oorzaak voor oorontstekingen. Het zijn kleine witte spinachtige insecten die leven van bloed en oorsmeer. Ze veroorzaken jeuk en zijn zo klein dat ze met het blote oog moeilijk zijn waar te nemen. Ze kunnen ook hevige jeuk aan kop en hals veroorzaken, die soms zelfs na bestrijding van de mijten nog enkele weken aanhoudt. Hiernaast zijn verschillende soorten bacteriën en gisten die ook graag in de gehoorgang leven en daar voor problemen zorgen (warm, vochtig en voedsel)

Diagnose
Een oorontsteking laat zich eenvoudig vaststellen. Het dier flappert met zijn oren of krabt eraan en piept soms van de pijn en heeft dan vaak ook zijn kop scheef. De binnenkant van de oorschelp is rood en vies. Bovendien kan het zeer onaangenaam ruiken en het oor kan 'lopen'. De oorzaak van de ontsteking achterhalen is vaak niet zo gemakkelijk. Bij een middenoorontsteking kan het evenwichtsorgaan aangetast worden; dan zijn de klachten ernstiger.
Het dier loopt vaker met de kop scheef en kan evenwichtsstoornissen krijgen en loopt dan vaak kringetjes of valt zelfs om.
Bij ieder dier met een oorontsteking is goed onderzoek van belang. De dierenarts zal moeten kijken of er sprake is van een besmetting met oormijt en/of een infectie door bacteriën en/of schimmels van de gehoorgang of dat er iets anders aan de hand is. Soms is aanvullend onderzoek nodig. Hierbij kunnen we denken aan een uitstrijkje of een kweek van het oorsmeer, maar soms ook aan röntgenfoto's van de schedel om een middenoorontsteking vast te stellen.

Behandeling
Is de gehoorgang erg vies, dan spoelen we eerst - onder een lichte verdoving - de oren uit, of laten een paar dagen behandelen met druppels om het vuil week te maken zodat het gemakkelijk kan verwijderd worden. Eventueel kunnen we bij dieren die veel last hebben pijnstillers of jeukonderdrukkende geneesmiddelen meegeven worden om de pijn en de jeuk te verlichten. De verdere behandeling hangt af van de oorzaak die best door de dierenarts vastgesteld wordt. Bij een middenoorontsteking is een (langdurige) behandeling met antibiotica noodzakelijk.
Dieren met steeds terugkerende of chronische ontstekingen kunnen een dichtgewoekerde gehoorgang krijgen met alle gevolgen vandien.
Op gezwellen en vreemde voorwerpen moet gecontroleerd worden, want door zo'n afsluiting of een beschadiging van het trommelvlies kunnen ze meer of minder doof zijn. Deze woekeringen zijn operatief te verwijderen. Daarbij leggen we een gedeelte van de uitwendige gehoorgang open om ruimte te krijgen waardoor er ook meer ventilatie in het oor komt, zodat de ontstekingen drastisch verminderen. De gehele gehoorgang verwijderen we alleen in uiterste noodzaak als laatste redmiddel bij hopeloze gevallen. De hond wordt dan helaas doof.

Zalven of druppels
In de meeste gevallen zullen moet u de oren van uw dier met zalf of druppels behandelen. Dit gaat als volgt: zorg dat een klein beetje zalf of druppels aan de buitenkant van het tuitje van de tube zit. Dit vergemakkelijkt het inbrengen. Het is belangrijk om de druppels of zalf in de gehoorgang zelf aan te brengen, zo diep mogelijk, dit betekent dat u het oor iets omhoog aantrekt, dan het tuitje (voor de helft bij de kat en bij een grote hond helemaal) in het oor steekt en dan het oor samen met de tube iets laat zakken. Knijp dan een beetje zalf uit de tube. Masseer niet te veel, de zalf verspreidt zich zelf wel door de warmte en beweging. Masseren drukt de zalf ook weer naar buiten. In de diepte zit het probleem. Maak indien nodig met een wattenprop de oorschelp schoon (voorzichtig met wattenstaafjes!!). Deze behandeling moet, tenzij anders voorgeschreven, dagelijks herhaald worden. Na 1 week kunt u terugkomen voor controle en eventueel reiniging.

Samenvatting:
Vermoedt u bij uw dier een (midden)oorontsteking laat dan snel hem/haar onderzoeken. Het is een zeer pijnlijke kwaal en de problemen kunnen soms ernstiger zijn dan u denkt.

 

Oorontsteking bij hond en kat (tweede artikel)



In het oor van de hond en de kat leven meerdere micro-organismen naast elkaar. Dit zijn naast de normale bacteriën die op de huid van alle levende wezens leven, gisten en ook wel schimmels. Normaal gesproken leven deze in een nauw evenwicht en zijn er geen problemen. Bij oorontsteking is dit evenwicht evenwel verstoord. Eén of meer van deze micro-organismen heeft de overhand gekregen en is gaan woekeren. De verstoring van het evenwicht kan onder andere optreden na een oormijt infectie. Dit zien we vooral bij jonge dieren.

Door de verstoring van het evenwicht produceert het dier meer oorsmeer. Dit is nu weer een prachtige voedingsbodem voor micro-organismen. Zij kunnen nu het gehele oor gaan overwoekeren en er is sprake van een infectie die gepaard gaat met een ontsteking. Aanvankelijk is alleen het buitenoor (= de uitwendige gehoorgang) aangetast, maar het kan leiden tot middenoorontsteking of zelfs hersenvliesontsteking. Een oorontsteking geeft in ieder geval veel ongemak, en kan ook leiden tot ernstige complicaties als bijvoorbeeld doofheid of hersenverschijnselen.

De verschijnselen
Uw huisdier gedraagt zich anders; meestal zien we veel krabben aan het aangetaste oor en/of veel schudden met het hoofd. Vaak houden zij het hoofd schuin naar de aangetaste zijde. Sommige schuren met de kop over de grond of langs stoelen of de bank. Hoe ernstiger de ontsteking, hoe ernstiger de verschijnselen. Soms zijn er zelfs evenwichtsstoornissen, toevallen of dwangbewegingen. De oren kunnen rood, warm en gezwollen zijn. Soms zelfs overgevoelig. Uw huisdier ontwijkt aanraken van het hoofd, piept als u bij zijn/haar oren in de buurt komt met aaien. Er zit veel oorsmeer in de gehoorgang, waardoor dit ranzig ruikt. Soms is er zelfs groene pus te zien. Op de oorschelpen kunnen abcessen en zweren ontstaan.
De rand van de gehoorgang en de huid onder de gehoorgang kan bedekt zijn met kleverige, etterende afscheiding. Bij zeer ernstige gevallen zien we dat het oor dik wordt en bedekt raakt met knobbels.

De oorzaak
Waardoor raakt nu het evenwicht in het oor verstoord?

De belangrijkste factoren zijn:

  • De vorm van het oor: dieren met hangende en/of zeer harige oren hebben een verhoogde kans op oorontsteking
  • Een verhoogde vochtigheid; na zwemmen, maar ook bij broeierig weer kunnen bacteriën zich snel en makkelijk vermenigvuldigen.
  • Het oor kan geïrriteerd raken na een bepaalde behandeling, zoals bijvoorbeeld het al te enthousiast verwijderen van haren uit de gehoorgang, verwijderen van oorsmeer, het schoonmaken met natte wattenstaafjes of het gebruik van irriterende (huis-tuin en keuken) middeltjes in het oor.
  • Een verminderde weerstand; zoals bij alle infectieziekten hebben dieren met een verminderde algehele weerstand een verhoogde kans op ontstekingen, dus ook op oorontsteking. Te denken is hierbij aan oude of juist jonge dieren.

De diagnose
Indien uw huisdier een of meerder van bovenstaande verschijnselen heeft is het raadzaam om een dierenarts te raadplegen. Deze kan naar alle waarschijnlijkheid een diagnose stellen. Tevens, en dit is nog veel belangrijker, dient hij te controleren of de trommelvliezen nog intact zijn. Dit is een absoluut vereiste voordat men medicijnen of oorcleaner in de gehoorgang druppelt. ALLES BEHALVE WATER IS GIFTIG voor het middenoor, en dat is bij een beschadigd trommelvlies vrij toegankelijk. Als de dierenarts niet kan zien of het trommelvlies intact is, komt dit doordat er teveel oorsmeer in de gehoorgang zit. Dit dient dan eerst verwijderd te worden door het oor grondig te spoelen met water (niet met oorcleaner, want we weten nog niet of het trommelvlies intact is!). Soms moet hiervoor de patiënt even onder narcose gebracht worden.

De behandeling
Zijn de trommelvliezen intact dan kan er met een therapie gestart worden. Bij een simpele oorontsteking kan men meestal volstaan met wat oorzalf en eventueel een oorcleaner. Is er ook sprake van een middenoorontsteking, dan zullen er ook antibioticumtabletten en eventueel pijnstillers bij komen. Komt de ontsteking regelmatig terug dan kan uw dierenarts overwegen om monsters uit de gehoorgang te nemen en hieraan laboratoriumonderzoek te doen. Bepaald kan dan worden welk organisme verantwoordelijk is voor de ontsteking, en waar het precies gevoelig voor is.

Wat kunt u verwachten?
Minder jeuk en schonere oren, al na enkele dagen. Krabben en schudden wordt minder, de geur neemt af. De eerste dagen komt er meer vuil uit de oren. Eerst moet de overtollige hoeveelheid oorsmeer verwijderd worden. Conclusie :oorontsteking: zo snel mogelijk behandelen. Een milde oorontsteking die onbehandeld blijft, kan ernstige complicaties hebben. Er kunnen chronische problemen ontstaan, er kan middenoorontsteking ontstaan, er kunnen zelfs hersenverschijnselen bij optreden. Al deze complicaties zijn natuurlijk een stuk moeilijker te behandelen. De dierenarts kan een (buiten)oorontsteking snel en doeltreffend behandelen, met de minste kans op complicaties. Het is af te raden en zelfs medisch gezien onjuist om zonder grondige inspectie van de trommelvliezen iets anders dan water in de gehoorgang te stoppen. Pas nadat de dierenarts dit heeft gecontroleerd kan men veilig medicijnen toedienen of met cleaner aan de slag gaan.

 

Suikerziekte-Diabetes

 

Deze ziekte wordt veroorzaakt doordat de alvleesklier niet meer in staat is het hormoon insuline te maken. Deze insuline zorgt ervoor dat suikers, die o.a. met de voeding binnenkomen, omgezet worden in stoffen voor de energievoorziening. Wanneer in het lichaam geen of te weinig insuline wordt aangemaakt, stijgt het bloedsuikergehalte. Dit heeft o.a. tot gevolg dat het dier een hongergevoel krijgt, aanvankelijk meer gaat eten en daardoor soms dikker wordt maar later toch vermagert. Ook zorgt het hoge bloedsuikergehalte ervoor dat onvoldoende vocht in het lichaam wordt vastgehouden. Dit heeft weer tot gevolg dat uw huisdier zeer veel gaat plassen. Om dit vochtverlies aan te vullen gaat hij/zij zeer veel drinken.

Om deze kwaal te behandelen, moeten we insuline aan het dier toedienen. Dit stuit op een paar praktische problemen, die meestal goed zijn op te lossen.

Omdat het hormoon insuline uit eiwit bestaat, kan dit niet als tablet worden toegediend, omdat dit net als andere eiwitten uit de voeding in het maagdarmkanaal wordt verteerd. Andere tabletten, zoals van de mens, werken ook niet omdat de hond en de kat hierop niet reageren.
De toediening moet dus altijd per injectie. Iets wat de eigenaar van het dier aanvankelijk erger vindt dan uw huisdier zelf. Deze went daaraan zeer snel, temeer daar na het spuiten altijd gegeten moet worden. Met spuiten wordt dus al snel geassocieerd met het 'te eten krijgen".

De insulinebehoefte kan van moment tot moment verschillen. Afhankelijk van de soort insuline moet deze lx per dag worden toegediend of vaker. Omdat de behoefte nogal kan verschillen moet altijd op een vaste tijd gegeten worden met een afgemeten hoeveelheid. In onze praktijk kan met een voedingsmodule uitgerekend worden hoeveel voer u per keer mag geven. U moet hiervoor wel het gewicht van de hond aan ons doorgeven en het voer waaraan u de voorkeur geeft.

Tevens moet minstens 1x per week de urine worden gecontroleerd, om te zien of nog wel de juiste hoeveelheid insuline wordt toegediend. Hiervoor kunt u in onze dierenapoteek glucosesticks bestellen. die simpelweg door middel van een kleurcode aangeven of u teveel of te weinig insuline geeft.
In moeilijke gevallen moet m.b.v. bloed een bloedsuiker-gehaltebepaling gedaan worden.

Het spuiten van een te geringe hoeveelheid insuline levert nooit gevaar op, uw huisdier gaat t.g.v. het weer stijgen van de bloedsuikerspiegel nu veel plassen en drinken.

Met de bijgeleverde teststrips, is het zeer goed mogelijk uw huisdier een nagenoeg normaal bestaan te geven. Bij vragen moet U gewoon uw dierenarts bellen of even langs komen op het spreekuur. De dierenarts geeft u met alle liefde een demonstratie hoe de injectiespuit te hanteren en de nodige informatie, zodat het geheel geen problemen gaat geven. Ook kunt u via onze dierenapotheek een speciaal voedsel bestellen waardoor de insulinebehoefte veel minder zal zijn. In enkele gevallen is zelfs genezing mogelijk en is het helemaal niet meer nodig insuline toe te dienen.
Liever 2x te veel gebeld dan 1x te weinig.

 

Vlooien

 

Inleiding
Een veel voorkomend probleem bij huisdieren is de aanwezigheid van vlooien. De aanwezigheid van deze kleine bruine, zijdelings afgeplatte diertjes leidt vaak tot heftige jeuk en krabben bij uw huisdier. Het is niet altijd even makkelijk om een vlooienbesmetting vast te stellen. Vooral bij dichtbehaarde of langharige dieren zijn deze kleine watervlugge insecten moeilijk te vinden. Bovendien leven vlooien niet op dieren, ze eten er alleen maar. Nadat ze hun buik vol hebben verdwijnen ze snel naar de leefomgeving van uw huisdier; helaas is dit in de meeste gevallen uw huis!

Uit onderzoek is gebleken dat 99% van de vlooien in de omgeving zitten en slechts 1 % op uw huisdier.

De vlo die u bij uw dier ziet is dus het topje van de ijsberg!!

U kunt daarom beter uitkijken naar de aanwezigheid van "vlooienpoepjes": kleine zwartbruine korreltjes die zich tussen de haren bevinden.

Tip:
Een test of dit zwartbruine goedje poep of aarde is, is de volgende proef:
Leg wat van de poepjes op een witte tissue en druppel er een paar druppels water op: vlooienpoep kleurt het papieren velletje bruinrood: zoogdierenbloed, opgezogen en deels verteerd door de vlo!

De vlo
Er komen twee soorten vlooien voor: de hondenvlo en de kattenvlo. Hiervan komt de kattenvlo veruit het meeste voor, ook bij honden.
Om zich te kunnen voortplanten heeft de vlo een bloedmaaltijd nodig. Hierna legt de vlo enige tientallen tot honderden eitjes, die in de directe omgeving van uw huisdier (uw huiskamer) op de grond vallen. Na 6-8 weken - bij warm weer veel sneller - hebben zich uit de vlooieneitjes weer nieuwe vlooien ontwikkeld; deze zoeken weer een nieuwe gastheer op. Vooral na vakanties kan dit op grote schaal gebeuren (vlooienplaag !). Aangezien de eieren ook in huis liggen kunnen onze dieren ook in de winter vlooien krijgen.

Gevolgen
Om aan bloed te komen bijt de vlo een klein bloedvat aan en zuigt het hieruit stromende bloed op. Om te voorkomen dat dit bloed gelijk stolt, spuit de vlo een klein beetje speeksel in de huid. Dit speeksel bevat een eiwit wat de bloedstolling remt. Sommige dieren vertonen echter een allergie voor vlooienspeeksel, waardoor een vlooienbeet er voor kan zorgen dat het dier zich gedurende 5-7 dagen geen raad weet van de jeuk. Ook oude - vroegere - bijplekken kunnen na een nieuwe beet gaan meedoen met de reactie!
Honden bijten dan delen van de huid kapot, vaak tot bloedens toe.
Een en ander wordt nog extra vervelend wanneer tevens de anaalklieren ontstoken zijn. De reactie op een vlooienbeet is dan nòg heftiger.
Het is verstandig uw dierenarts altijd te vragen deze klieren te laten controleren.
Bij de kat zijn vaak over de hele rug tientallen kleine bultjes en korstjes te voelen. Het achterste gedeelte van de rug kan kale plekken vertonen, ook dan is er zo goed als altijd sprake van een anaalklierontsteking, die ook hier zo'n geweldig sterke huidreactie teweeg kan brengen.
Het voortdurende likken (en bijten) van de vacht leidt ook nog al eens tot de vorming van haarballen in de maag en/of darmen en dit geeft dan aanleiding tot braakklachten, kans op vermagering en andere nog ernstiger verschijnselen, zoals een totale darmafsluiting.
Laat uw dierenarts dit altijd controleren.

Deze vorm van allergiesymptomen (overgevoeligheid) kunnen zowel bij de hond als bij de kat snel en effectief worden bestreden.

Daarbij moeten de vlooien afdoende, grondig en langdurig, worden bestreden.

Vlooienbestrijding
Voor de bestrijding van vlooien staan ons vele middelen ter beschikking. Hiervan zijn er maar enkele ècht afdoende.
Er moet daarbij een onderscheid gemaakt worden tussen honden en katten die allergisch zijn voor vlooien en honden en katten die geen vlooienallergie hebben.

Niet allergische honden en katten: bij een dier dat niet allergisch is voor het speeksel van de vlo staan een tweetal middelen ter beschikking:

De eerste groep middelen doodt de vlo voordat deze de hond of kat prikt, dit zijn:

  • vlooienbanden (voor kleine, kortharige honden en katten),
  • poeders (voor met name .jonge dieren maar kortwerkend),
  • shampoos (ook met een kort effect dus meer aanvullend),
  • sprays voor op de hond en/of kat, deze spray is ongevaarlijk voor de huisdieren zelf, wordt nl. niet in de bloedbaan opgenomen maar in de talgklieren en het bovenhuidse talglaagje opgenomen en werkt bij de hond ook ongeveer een maand tegen teken.
  • druppels in de nek (werken tussen 3 en 6 weken vlododend)

De tweede groep middelen werkt van binnenuit, dat wil zeggen: uw huisdier moet eerst door de vlo geprikt worden waarna deze door het opzuigen van het bloed het antivlooienmiddel binnenkrijgt.

  • druppels in de nek of
  • vlooiendodende pillen
  • vlooienpil of suspensie.

Dit middel doodt niet de vlo maar zorgt ervoor dat de vlooieneitjes niet uitkomen zodat de vlo uitsterft doordat zij onvruchtbaar is geworden.
(Voor de kat ook als injectie verkrijgbaar hij de dierenarts. Deze injectie werkt 6 maanden)

Verder zijn er middelen die de vlo in de omgeving van uw dier doden, de zogenaamde mand en interieursprays. Van belang is hierbij, dat het middel groeiremmers bevat die ook de eitjes en de larven, die zeer resistent zijn, doodt.

Allergische honden en katten
Bij deze dieren is het van belang, dat het dier niet gebeten wordt of in aanraking komt met het speeksel van de vlo omdat, zoals eerder vermeld, één vlooienbeet in de 6 dagen de allergie volledig in stand kan houden. Dat betekent dat voor deze dieren alleen middelen geschikt zijn die op het dier gebruikt worden en dáár al de vlo doden. De dierenarts zal je de geschikte middelen meegeven.

Als er sprake is van een ernstige vlooienoverlast kan het, zeker als er meer dieren in huis zijn, aan te raden zijn de vlooienpil erbij te gebruiken, omdat dit het vlooienprobleem grondig en definitief oplost.

Tevens is het van het grootste belang de omgeving van het dier regelmatig te stofzuigen en te behandelen met een mand- en interieurspray. Dit hoeft meestal maar eens in de 3-4 maanden. Er bestaat ook een bus met een gas om de omgeving grondig te ontdoen van vlooien. Uiteraard moeten de dieren en uzelf dan wel een paar uur het huis uit.

Biobandjes, homeopathische druppeltjes, knoflookpillen en halsbandzendertjes hebben helaas geen aantoonbaar effect op de vlo.
Shampoos en poeders zijn alleen geschikt als aanvullend middel bij de bestrijding van vlooien, omdat ze slechts kort werken en dus niet 100% afdoende zijn.

Bij een ernstige vlooienoverlast en/of allergie bieden we de mogelijkheid u te helpen met een uitgebreid programma. Dit omvat vaak een wasbeurt met vlooienshampoo, het insprayen van uw hond/kat en de vlooienpil/injectie, en een uitgebreide behandeling van de woning.

Lintwormen
Zowel bij de hond als ook de kat wordt de lintworm onder andere overgebracht door vlooien. De met lintwormlarven besmette vlooien worden bij het verzorgen van de vacht door uw huisdier gevangen en opgegeten. In de darm komen deze lintwormlarfjes bij vertering van de vlo vrij en groeien dan uit tot volwassen lintwormen. Van deze lintwormen treffen we de losgelaten witte segmenten - zo groot als rijstekorrels - aan op de ontlasting, en soms hangen ze in de vacht of rond de anus. Om te voorkomen dat de lintwormen telkens terugkeren, dienen echter ook de vlooien te worden aangepakt. Lintwormbestrijding zonder een afdoende vlooienbestrijding is dan ook niet raadzaam.

Samenvatting

  • Heeft uw dier last van vlooien, pak het grondig aan.
  • Behandel het dier en zijn omgeving.
  • Gebruik middelen die effectief en veilig zijn (o.a. voor kinderen). Vraag daarom raad aan uw dierenarts. Hij zal u helpen in de keuze tussen goede en slechte bestrijdingsmiddelen.
  • Komt u er niet uit, neem dan contact op, misschien kunnen we samen een oplossing vinden.

 

Anaalklierontsteking

 

Inleiding
De anaalklieren zijn twee kleine geurkliertjes die in de sluitspier van de anus ingebed liggen. Bij de voorouders van onze honden en katten gaven ze de ontlasting een speciaal geurtje. Hiermee werd het territorium afgebakend. Bij onze huishonden en katten is deze functie grotendeels verloren gegaan. De kliertjes zijn er nog wel en kunnen voor veel overlast zorgen door overvuld en/of ontstoken te raken.

Klachten
Als de kliertjes overvuld of ontstoken zijn gaan hond of kat in de omgeving (rond de staart) zitten likken en bijten, soms tot bloedens toe. Deze irritatie kan zich uitbreiden over het hele lichaam. Ook het zogenaamde sleetje rijden is een poging om van de irritatie en jeuk af te komen. De hond - maar ook soms de kat - schuift hierbij met z’n achterste over de grond, vaak met de achterpoten omhoog.

Een ander probleem is het anaalklierabces (steenpuist). Hierbij is een ontsteking ontstaan in de anaalklier en is het kliertje gevuld met pus. Dit baant zich vervolgens een weg naar buiten. Als het abces nog niet is doorgebroken ziet u naast de anus een zeer pijnlijke zwelling, is het wel doorgebroken dan ziet u naast de anus een klein gaatje waar bloed en pus uitkomt.

Diagnose
Heeft uw hond of kat jeuk bij zijn staartwortel of al over grote delen van zijn lijf, rijdt hij sleetje of ziet u een vreemde zwelling bij zijn anus dan is de kans groot dat er iets mis is met z’n anaalklieren en is een bezoek aan uw dierenarts aan te raden.
Uw dierenarts zal eerst kijken of er misschien nog andere oorzaken zijn voor de klachten (lintwormen, vlooien) en vervolgens de anaalklieren van de hond of kat bevoelen. Aangezien de kliertjes in de sluitspier zitten betekent dit dat hij de hond rectaal zal moeten onderzoeken. Met een vinger in de anus wordt de anaalklier opgezocht en indien nodig schoongemaakt. Bij de kat wordt de anaalklier uitwendig leeggedrukt. De behandeling is voor zowel de hond als de kat onaangenaam, maar alleen bij een ontsteking echt pijnlijk. Het stinkt wel!

Behandeling
In de meeste gevallen is het voldoende dat uw dierenarts de kliertjes leegdrukt, maar in enkele gevallen is verdere behandeling noodzakelijk.
Wanneer de anaalklieren ontstoken zijn zal de dierenarts uw dier een medicijnenkuur voorschrijven om de jeuk en irritatie de kop in te drukken.
Anaalklierabcessen worden geopend en uitgespoeld, dit is zo pijnlijk dat ze een roesje krijgen. Ook hier wordt met medicijnen nabehandeld om de ontsteking weg te krijgen. Bij sommige dieren helpt het leegdrukken van de kliertjes maar heel kort. Na enkele weken zijn ze weer vol en beginnen de problemen opnieuw. In deze gevallen is het verstandig om de klieren operatief weg te laten nemen.

Operatie
Zoals gezegd is het mogelijk om de klieren operatief te verwijderen. Uw huisdier wordt verdoofd, de haren om de anus worden weggeschoren en de anaalklieren leeggedrukt. De kliertjes worden gevuld met een kunststof om ze tijdens de operatie makkelijker terug te vinden.
Naast de anus wordt een klein sneetje gemaakt en de anaalklier wordt uit de sluitspier gepeld en verwijderd. Vervolgens wordt de wond gehecht.De andere klier wordt op dezelfde wijze behandeld. De sluitspier wordt hierbij niet beschadigd. Dit zelfde risico bestaat bij een anaalklierabces. Het is belangrijk dat dit door een snelle behandeling voorkomen word.

Samenvatting
Anaalklierproblemen komen vaak voor. Meestal is er sprake van jeuk in de buurt van de staart, die zich kan uitbreiden over het hele lichaam.
De problemen zijn goed te behandelen, maar in hardnekkige gevallen kan een operatie de aangewezen weg zijn.

 

Tandvleesontsteking-tandsteen

 

Inleiding
Tandsteen is de benaming voor de bruine aanslag die we op het gebit van onze dieren kunnen aantreffen. Het bestaat uit resten voedsel, zouten uit het speeksel en afgestorven bacteriën. Zowel honden als katten kunnen er problemen mee hebben. Voor ons is het meest opvallende verschijnsel een onfrisse adem en een vies gebit.

Gevolgen
Tandsteen wordt gevormd op het glazuur van het gebit, vooral op de overgang van tand naar tandvlees. Het werkt zich als een wig onder het tandvlees. Bacteriën kunnen zich hierdoor onder het tandvlees nestelen. Het tandvlees raakt ontstoken en de wortels van tanden en kiezen komen bloot te liggen. Het gebit komt hierdoor los te zitten. Door deze ontsteking in de mondholte gaat uw dier onaangenaam ruiken uit zijn bek. Ondanks al deze narigheid hebben de dieren niet snel problemen met kauwen, tenzij ook de grote scheurkiezen aangetast zijn.
Soms kunnen bacteriën die uit een ontstoken mond het lichaam binnen dringen elders klachten geven. Berucht hierbij zijn tussenwervelschijf, nier en hartklep ontstekingen.

Diagnose
Ernstige gevallen verraden zich door een slechte adem. In een eerder stadium is het nodig het gebit te inspecteren; thuis kunt U dit ook zelf doen. Let hierbij vooral op de hoektanden en de grote scheurkiezen. Op deze plaatsen vormt het tandsteen zich altijd het eerste.

Behandelen
De enige manier van behandelen bestaat uit het verwijderen van het tandsteen. Bij onze huisdieren moet dit doorgaans onder sedatie gebeuren. Ze laten anders niet toe dat het hele gebit goed schoon wordt gemaakt. Het schoonmaken gebeurt met dezelfde instrumenten welke de tandarts gebruikt, daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een ultrason (trilapparaatje). Als het gebit goed schoon is wordt er geoordeeld of er eventueel tanden getrokken moeten worden. Ook wordt er bekeken of een antibioticakuur nodig is om de ontsteking van het tandvlees te genezen.

Voorkomen
Dit berust op een paar pijlers:

  • Hard voer. Zacht voer bevordert de vorming van tandsteen. Het kauwen op hard voer gaat tandsteen juist tegen. Er zijn aanwijzingen dat met speciaal voer, de Hills TD-brokken de vorming van tandsteen nog beter bestreden kan worden.
  • Tanden poetsen. Bij honden is dit meestal goed aan te leren, bij katten is dit veelal moeilijker. Belangrijk is het rustig en langzaam aan te pakken. Zorg dat het dier het leuk vindt, doe dit door het poetsen te koppelen aan iets leuks (vlak voor het eten, wandelen of spelen). Als U een tandpasta wil gebruiken, neem er dan een die speciaal voor dieren is ontwikkeld. In de pasta voor mensen zitten stoffen die de slokdarm en maag irriteren, honden kan je nu eenmaal niet leren om de mond te spoelen. Daarnaast smaken speciale dierentandpasta's lekker, dit maakt het poetsen leuker voor het dier. Ongeveer drie maal per week is voor de meeste dieren voldoende. De te gebruiken tandenborstel moet niet te groot en vooral zacht zijn. Er zijn voor honden en katten speciale borstels ontwikkeld.
  • Sommige honden hebben de nijging om op de tandenborstel te gaan kauwen. U kunt de tanden dan eventueel ook poetsen met een gaasje wat om de vinger word gewikkeld. Kauwen op uw vinger houdt de hond wel uit zijn hoofd.
  • Er bestaan ook bepaalde kauwbeentjes en -strips die ook een reinigende werking hebben op het gebit. Er is ook een speciale voeding op de markt die tandsteen voorkomt. Je mag dan wel niets anders bij geven. Je dierenarts kan je inlichten hierover.

Samenvatting
Tandsteen geeft uw huisdier niet alleen een slechte adem maar is gevaarlijk voor zijn of haar gezondheid. De ontsteking in de mond zet zich dikwijls over op andere organen in het lichaam. Dit voorkom je beter... Als uw huisdier er al veel last van heeft is het dus verstandig om dit deskundig te laten verwijderen. Maar het is altijd veel beter om tandsteen te voorkomen.

Het belang van gebitsverzorging bij de (jonge) hond.
Gebitsproblemen komen zeer veel voor bij honden en katten. Uit een recent onderzoek blijkt dat bij de kat 29 % van alle klachten waar de dierenarts mee geconfronteerd wordt, gebitsproblemen zijn. Bij de hond ligt dit nog iets hoger, namelijk 31 %. Kortom bijna 1 op de 3 dieren heeft last van zijn gebit. Bij dieren ouder dan 3 jaar is dit opgelopen tot 85 % van de honden en katten. Kortom, de meeste huisdieren hebben dringend gebitsverzorging nodig. De gebitsproblemen bij de jonge hond en kat vallen in 2 groepen uiteen: problemen met de elementen (="tanden)" zelf, of problemen met het parodontium (dit is het tandvlees, het bot en de structuren waarmee het element verankerd zit). In figuur 1.7 A ziet u een doorsnede van een tand en parodontium. In dit artikel wilde ik het alleen hebben over de oorzaak en de gevolgen van tandsteen. Tandsteen begint met tandplaque dat zich vasthecht in de hoek tussen het tandvleesflapje (gingiva) en het glazuur van de tand. Onder dit flapje blijven etensresten e.d. zitten. Hieruit ontstaat tandplaque. Deze tandplaque mineraliseert langzaam tot tandsteen, en dit laatste is vijand nummer 1 van het gebit. Als gevolg van deze tandsteen gaat het tandvleesflapje steeds losser zitten, waardoor dit uiteindelijk niet meer tot over het glazuur zit, en een deel van de wortel komt bloot te liggen. Deze wortel is vele malen minder hard en sterk dan het glazuur en is dan ook al snel rot. Op de onderstaande foto's ziet u duidelijk hoe een en ander begint.
Duidelijk is ook te zien dat het tandvlees steeds verder terugwijkt. Loszittende elementen zijn het gevolg, met uiteindelijk verlies van een element.
Er zijn een aantal factoren die het ontstaan van tandplaque versnellen: Kleine rassen (poedels, yorkshire terriër, maltezer) en honden met een korte snuit (pekingees, shit-tzû etc) hebben door de vorm van hun snuit meer en eerder problemen Afwijkende stand elementen werkt het in de hand De hoeveelheid mineralen in het speeksel is erfelijk bepaald: meer mineralen betekent meer plaque zoet voedsel werkt tandbederf in de hand.

De belangrijkste klachten waarmee de dierenarts geconfronteerd wordt zijn:

  • Blijvend slechte adem
  • Chronische tandvleesontsteking
  • Loszittende elementen, tandverlies
  • Pijnlijke, gevoelige mondholte
  • Neusuitvloeiing, niezen
  • Kauwproblemen

Belangrijker echter nog zijn de gevolgen voor de rest van het lichaam en de algemene gezondheid van het dier. Dierenartsen noemen dit de systemische gevolgen. Via de opening langs de tandhals en wortel kunnen allerlei bacteriën het lichaam binnendringen. Er is als het ware een barrière verdwenen. De gevolgen hiervan staan in onderstaand schema. Op al deze plaatsen kunnen dan bacteriën vastlopen en voor ontstekingen zorgen.

Kortom, regelmatige gebitsverzorging is van groot belang om aandoeningen te genezen en te voorkomen.

Wat kunt u doen?

  • Uw huisdier heeft nog geen problemen?
    Dan is goed en regelmatig poetsen van belang. Hiermee verwijdert u de plaque en zal er minder snel tandsteen ontstaan. Dring er bij uw dierenarts op aan, tenminste als hij dit niet al zelf doet, dat hij het gebit bij iedere controle goed inspecteert. Raadpleeg uw dierenarts indien u denkt dat er iets niet in orde is met het gebit van uw huisdier.
  • Uw huisdier heeft al tandplaque of tandsteen?
    Laat dit professioneel reinigen door uw dierenarts, het beste is om het ook nog te laten polijsten, zoals uw eigen tandarts dat ook bij u doet na tandsteen verwijderen. Vervolgens weer regelmatig poetsen en goed controleren. Verder zijn bij de dierenarts ook speciale kauwstrips verkrijgbaar. Deze bevatten speciale enzymen die plaque helpen oplossen. Tevens heeft hij speciale brokken die de tanden reinigen. Uw dierenarts kan er meer over vertellen.

Samenvattend
Het is dus niet alleen bij mensen van het allergrootste belang om een gezond en gaaf gebit te houden. Ook onze huisdieren leven steeds langer, en moeten dus langer met hun gebit uitkunnen.

Controleer zeker bij de opgroeiende hond en kat regelmatig zijn/haar gebit, niet alleen op het voorkomen van tandsteen, maar ook op het ontbreken van elementen. Let erop of alle tanden, melk- zowel als blijvende elementen, goed en op de juiste plek doorkomen. Laat bij twijfel de dierenarts het even controleren.

 

Allergie

 

Inleiding
Allergieën of overgevoeligheidsreacties zijn een belangrijke oorzaak van jeuk en huidklachten bij onze huisdieren. De verschijnselen variëren van af en toe een beetje jeuk tot onophoudelijk bijten, likken en krabben, soms tot bloedens toe.

Oorzaak
De problemen worden veroorzaakt doordat het dier overgevoelig is voor bepaalde stoffen in zijn omgeving. Het best valt dit te vergelijken met hooikoorts bij de mens, ook hier is sprake van een allergische reactie op huisstof, graszaad en dergelijke. Bij honden blijken huisstof, huisstofmijten, mens- en katte-huidschilfers het meest vaak de boosdoener. Ook voedsel kan allergieën opwekken. Dit is echter voor maar een klein deel van de overgevoeligheidsreakties verantwoordelijk. Als een dier in contact komt met een stof die niet in zijn lichaam thuishoort, reageert hij hierop met een afweer reactie. Bij een allergische reactie gebeurt dit ook, maar dan heel sterk. Er is dus sprake van een soort paniekreactie van het lichaam op een betrekkelijk onschuldige stof. Waarom dit gebeurt is nog niet helemaal duidelijk, maar de gevolgen zijn duidelijk zichtbaar: jeuk!

Verschijnselen
Het meest opvallende verschijnsel is natuurlijk jeuk. Terwijl dieren met vlooien vaak alleen jeuk hebben bij hun staart en op hun rug, zie je bij een allergie vooral jeuk aan kop, oorschelpen, poten en buik. De dieren likken en knagen aan hun poten en tussen hun tenen, schuren met de kop over de grond en krabben aan buik en oren. De huid kleurt door de voortdurende irritatie zwart en er zitten soms kleine puistjes op, die later openbarsten en kleine korstjes vormen.

Voorkomen
Allergieën komen voor bij alle rassen, maar bij sommige rassen zien we duidelijk meer problemen dan bij andere. Voorbeelden zijn Golden Retrievers, (West highland white) Terriërs en Poedels.

Diagnose
De meeste dieren met jeuk hebben geen allergie. De belangrijkste oorzaak voor jeuk blijft vlooien. Ook luizen, teken, vachtmijten en schimmels kunnen huidklachten geven. Bovendien bestaan er ziekten van de huid zelf. Om vast te stellen of een dier allergisch is, is het dus van belang eerst alle andere oorzaken voor de huidproblemen uit te sluiten. Om een voedingsallergie (link) uit te sluiten kunnen we het dier gedurende zes weken dieetvoeding laten eten. Is er verbetering dan is een voedselallergie waarschijnlijk. Hiernaast kunnen we bij honden, net zoals bij mensen, een allergie test doen. We scheren dan een stukje huid kaal en spuiten hier een aantal stoffen in, waarvan bekend is dat ze vaak problemen geven. Na 20 minuten kunnen we de test aflezen. In sommige gevallen is het nodig de test na 48 uur nog een keer af te lezen. Op deze wijze zien we niet alleen of een dier allergisch is, maar ook waarvoor.

Behandeling
Hebben we eenmaal vastgesteld dat uw dier allergisch is, dan zijn er verschillende manieren om dit te behandelen. Met medicijnen is het goed mogelijk om de klachten de kop in te drukken. Dit zal meestal niet tot blijvende genezing leiden. Uw dier zal dus levenslang regelmatig medicijnen nodig hebben. Een tweede manier van behandelen is desensibiliseren. We moeten dan eerst weten wat precies de allergie veroorzaakt, dus doen we een allergie test. Vervolgens wordt de patiënt gedurende enkele maanden ingespoten met een toenemende dosis van de stof die de problemen veroorzaakt. Soms moet de therapie ook langdurig worden voortgezet. Op deze wijze hopen we het lichaam aan de stof te laten wennen, waardoor na verloop van tijd de allergie afneemt. U heeft hierbij ongeveer 80% kans op succes, maar hier moet wel bij opgemerkt worden dat als we niets doen er bij sommige honden spontane verbetering optreedt. Slaagt deze methode dan is het dier meestal voor lange tijd van zijn probleem verlost. Soms is het nodig om de behandeling op een later tijdstip te herhalen. Heeft het dier een voedselallergie (link) dan is het zaak een soort voer te kiezen waarbij de klachten wegblijven. De simpelste oplossing is levenslang speciaal dieetvoer te geven.

Erfelijkheid
Uit het feit dat bepaalde rassen duidelijk meer problemen hebben mogen we aannemen dat het in zekere mate erfelijk bepaald is. Inmiddels is ook gebleken dat sommigen lijnen binnen een ras meer problemen hebben. Het is raadzaam terughoudend te zijn met fokken met allergische dieren.

Samenvatting
Huidklachten zijn een veel voorkomend probleem bij huisdieren. Allergieën zijn niet de belangrijkste reden Hiervoor, maar geven wel langdurige klachten. Ieder dier dat verdacht wordt van een allergie dient goed onderzocht te worden om andere oorzaken uit te sluiten. Is eenmaal vastgesteld dat een dier allergisch is dan zijn er verschillende behandelingswijzen mogelijk. Wel moeten we ons realiseren dat het vaak levenslang een probleem voor het dier en zijn baasje blijft.

 

De gescheurde kruisband bij de hond

 

Inleiding
De gescheurde voorste kruisband is een van de meest bekende blessures bij voetballers. Bij honden is het ook een veel voorkomend euvel, vooral bij rassen met een steile achterhand, zoals de Chow Chow en de bokser. Bij een volledige scheuring van een voorste kruisband is bij grotere honden altijd een operatie noodzakelijk. Indien op tijd uitgevoerd geeft dit heel goede resultaten.

Wat zijn de voorste kruisbanden?
Er zitten 2 kruisbanden in elk kniegewricht: Een voorste en een achterste kruisband. Het zijn smalle stroken bindweefsel, enorm sterk, die er samen voor zorgen dat het kniegewricht stabiel blijft. Zij zitten vast aan het bovenbeen (femur) en het onderbeen (tibia) en lopen in het inwendige van het gewricht. De kruisbanden voorkomen een voor-achterwaartse beweging van de tibia ten opzichte van het femur.

Hoe raken zij beschadigd?
De meeste blessures ontstaan doordat de knie verdraaid wordt naar links of rechts. Het kniegewricht is een zadelgewricht, net zoals bijvoorbeeld de gewrichten van de vingers, en kan slechts in één richting bewegen. Meestal gebeurt het als de hond vrolijk rond rent en een abrupte bocht maakt. Sommige rassen hebben minder sterke kruisbanden, en bij oudere dieren zijn de banden ook minder sterk. De hond wil acuut de aangetaste poot niet meer belasten, zal er dus niet of nauwelijks op staan. Bij een gedeeltelijke scheuring is de hond wel pijnlijk, maar zal er weer vrij snel op gaan staan.
Hoe stelt de dierenarts de diagnose?

De verdenking scheuring van de voorste kruisband krijgt de dierenarts al uit het verhaal en de houding van de hond. Verder onderzoek van de achterpoot zal laten zien dat er een abnormale beweging mogelijk is, het zogenaamde positieve schuiflade-fenomeen. Hierbij kan het onderbeen in het kniegewricht naar voren geschoven worden zonder dat het bovenbeen mee beweegt. Tevens zal dan worden onderzocht of de meniscus ook beschadigd is. Röntgenfoto’s kunnen de diagnose bevestigen en ook eventuele andere beschadigingen aan het licht brengen.

Is er een behandeling voor dit probleem?
Net als bij mensen kunnen de kruisbanden worden vervangen. Hiervoor zijn 2 methodes ontwikkeld. Bij de eerste wordt er een deel van een spier gebruikt als kruisband, bij de tweede wordt er een kunstband gebruikt. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de eerste methode, omdat er dan geen vreemd voorwerp in het lichaam wordt gebracht en er dus geen afstoting kan optreden. Alleen als er geen pees kan worden “geoogst” omdat de spieren in het achterbeen dit niet toelaten, wordt een kunstband gebruikt.

Bij kleine honden is een aantal maanden rust vaak voldoende. Het kniegewricht herkrijgt dan vaak voldoende stabiliteit om zonder operatie te kunnen functioneren. Bij grotere honden is een operatie eigenlijk altijd noodzakelijk.

Wat gebeurt er na de operatie?
Het herstel gaat meestal vlot. De eerste week na de operatie moet de hond een steunverband rond de knie dragen en krijgt hij strikte rust. De tweede week kan het verband eraf, maar blijft de lijnrust nog 5 weken gehandhaafd. Daarna mag de belasting langzaam opgevoerd worden. Het beste resultaat krijgt men indien tijdens de revalidatie periode fysiotherapie gegeven wordt.

Wat zijn de vooruitzichten?
De operatieve ingreep geeft meestal een zeer goed resultaat. De meeste honden herstellen 100 %. Echter naarmate ze ouder worden krijgen ze wel eerder last van artrose en artritis in het geopereerde gewricht. Dit als gevolg van slijtage veroorzaakt door het scheuren van het ligament en de operatie.

Samengevat
Bij grotere honden (>8 kg) geeft opereren de grootste kans op succes, zijn de honden lichter dan kan vaak met rust worden volstaan. Fysiotherapie kan de resultaten op kortere termijn zeker positief beinvloedden, op langere termijn is dit nog niet geheel duidelijk.

 

Hartaandoeningen

 

Hartaandoeningen zijn alle aandoeningen, die de structuur en de functie van het hart schaden. Het is een veelkomende aandoening bij honden, die bij meer dan één op de tien dieren voorkomt. Bij katten komt het voor als ze met veel overgewicht kampen, tevens komt het meer voor bij mannelijke katten.
De twee belangrijkste vormen van hartaandoeningen is een chronische aandoening van de hartkleppen en een hartspierweefselaandoening. In het eerste geval vermindert een lekkende hartklep de efficiëntie van het hart bij het pompen van bloed (dit is de meest voorkomende hartaandoening bij honden).Bij hartspierweefselaandoening leiden veranderingen in de hartspier tot minder effectief pompen van het hart.

In de zwarte cirkel
Bovenin het plaatje, ziet u de mitralisklep (de belangrijkste plek bij honden) deze klep sluit zichzelf niet tijdens de hartslag. Deze gaat open en dicht. Als deze dicht zou moeten zijn (wat dus niet gebeurd) lekt er bloed doorheen. De pompwerking functioneert slecht. Hierover kunt u ook verdere informatie over vinden in elke boek over mensen met hartaandoeningen. Hartspierweefselaandoeningen zijn de meeste voorkomende hartstoornissen bij katten. (zwarte cirkel onderin plaatje). Hartaandoeningen ontwikkelen zich tot hartfalen wanneer het hart niet in staat is om genoeg bloed te pompen om de lichaamsweefsels te bevoorraden met voldoende zuurstof en voedingsstoffen.

Belangrijk
de eerste symptomen van hartaandoeningen zijn wellicht niet overduidelijk maar ze worden duidelijker als de ziekte doorzet. Als u twijfelt, raadpleeg dan uw dierenarts.

Er zijn verschillende symptomen die zich kunnen ontwikkelen bij dieren met een hartaandoening:

  • Sloomheid en weinig kracht
  • Flauwte en inzinking
  • Zich niet goed kunnen bewegen
  • Moeite met ademen, bijvoorbeeld snel en piepen
  • Herhaaldelijk hoesten
  • Gezwollen buik
  • Verminderde eetlust
  • Gewichtsverlies
  • gedeeltelijke verlamming van de achterbenen

U kunt natuurlijk zelf ook de hartslag controleren, voelen of deze regelmatig klopt. (voelen is niet hard drukken). Klopt deze onregelmatig of u vertouwd het niet laat dan uw dierenarts dit controleren. Als hij/zij een hartafwijking vermoedt, kan hij/zij u aanraden een onderzoek te laten uitvoeren zoals:

Radiografie:
Röntgenstralen kunnen verandering in grootte en vorm en positie van het hart aangeven, en tonen mogelijke ophopingen van vloeistof in de borstholte.

Electrocardiografie: (ECG)
Deze techniek registreert elektrische stroomsterkte opgewekt door het hart om het ritme te bepalen en om andere informatie over de hartfunctie te geven.

Echocardiografie:
Deze techniek gebruikt ultrageluid om de positie en beweging van de structuren in het hart te registreren en een misvorming bijvoorbeeld aan de hartkleppen aan te geven.

Metingen van de bloeddruk:
Dit is niet zo gemakkelijk als bij mensen, maar er zijn instrumenten die dit bij honden en katten vereenvoudigen

 

Erfelijke aandoeningen bij de hond:

 

Erfelijke aandoeningen: Heupdysplasie – Cataract – PRA – Retina dysplasie

Heupdysplasie (HD)
Het woord dysplasie geeft aan dat het om een stoornis gaat, in dit geval van het heupgewricht.
Bij HD zien we een slacht gevormd heupgewricht waarbij er een slechte aansluiting is tussen de dijbeenkop en de bekkenkom. De kom is te vlak en te ondiep, waardoor de kop te weinig houvast heeft. Ook afwijkingen van de dijbeenkop komen voor. De mate waarin HD voorkomt variëren. In lichte gevallen is er wat ruimte tussen kop en kom, in zeer ernstige gevallen zien we dat de kop helemaal buiten de kom licht.
Ook ontstaan er botwoekeringen waardoor bewegen van het gewricht erg pijnlijk wordt. Om de diagnose HD met zekerheid te stellen is het maken van röntgenfoto's onontbeerlijk. Ze worden beoordeeld door een speciaal benoemde commissie.
De gradaties zijn:

  1. HD A (-): de hond is volledig vrij van HD
  2. HD B (Tc): de hond is vrij van HD maar in overgangsvorm
  3. HD C (+/-): licht positief, er zijn op de foto's aantoonbare verschijnselen van HD te zien.
  4. HD D (+): positief, duidelijke verschijnselen van HD
  5. HD E (++): positief optima forma, zeer ernstige mate van HD

Voor de fokkerij worden HD A en HD B honden toegelaten, HD C slechts in uitzonderlijke gevallen.
HD is een samenspel van zowel erfelijke aanleg als milieu-invloeden.
De preventie van HD bij de pup bestaat uit:

  • Erfelijkheid: kijk naar de ouders, verdere voorouders, oudere broers/zussen uit dezelfde combinatie en vergelijk hun HD uitslagen.
  • Milieu-invloeden :Voeding: De hond niet te zwaar laten worden en niet overbelasten met teveel en te vaak eten. En geef uitgebalanceerde en kwaliteitsvolle voeding.

Beweging:
ZEER BELANGRIJK :Vooral niet te veel beweging geven in het begin, geen lange wandelingen. Nooit trappen laten lopen -opletten met springen, de hond zoveel mogelijk op 4 poten laten staan. Steeds in en uit de auto tillen, niet zelf laten springen. Niet te ruw spelen en niet te veel met volwassen ruwe honden laten spelen en rennen. Voldoende laten rusten en enkel dan met hem spelen als hij erom vraagt.
Regelmatig zwemmen (vanaf lage oever). Vrij laten spelen om de spieren te ontwikkelen. Langs de fiets pas op leeftijd van 1 jaar. De hond niet overtrainen (gehoorzaamheid - jacht - show).

Cataract
Dit is een oogafwijking waarbij de lens troebel wordt. Bij alle oudere honden onstaat normaal een vertroebeling van de lens. De pupil lijkt dan niet meer zwart maar kleurt iets grijs. Met het ouder worden kleurt de pupil meer en meer grijs en het gezichtsvermogen gaat achteruit (ouderdomscataract). Er bestaat ook een vorm van cataract die aangeboren is en al in het nest herkenbaar kan zijn (overal tegenaan lopen).

De juiste diagnose kan enkel door een gespecialiseerde dierenarts gesteld worden. Honden waarmee gefokt wordt moeten vrij zijn van dit soort cataract.

Progressieve retina atrofie (PRA)
Het netvlies (het lichtgevoelige vlies op de binnen- en achterwand van de oogbol) kent nog een ernstige aandoening die bekend is onder de naam PRA. Het woord progressief duidt aan dat de aandoening steeds erger zal worden en atrofie betekend teruggang, functievermindering.

PRA is een aandoening van het netvlies waarbij dit in omvang afneemt of verschrompelt. Als eerste symptomen zien we gewoonlijk dat de hond in de schemering en in het donker minder goed gaat zien en overal tegenaan loops. Het gezichtsvermogen zal steeds meer afnemen en de hond wordt blind. Er zijn voor PRA geen behandelingsmethoden, noch methoden om het voortschrijdende effect van de aandoening tegen te gaan. De aandoening gaat niet met pijn gepaard. Het vervelende aan PRA is, dat de aandoening bij de geboorten noch niet aanwezig is, maar pas op latere leeftijd dat uiting komt. Met PRA – honden wordt niet gefokt.

Retina dysplasie
Met retina wordt het netvlies van het oog bedoeld en dysplasie betekent een abnormale vorming en groei van het weefsel. Bij retina dysplasie zien we een abnormaal gevormd netvies met loslatingen. De aandoening veroorzaakt blindheid.

 

Lyme - Tekenziekte:

 

De ziekte van lyme rukt in Europa steeds verder op. In 2002 bezochten alleen al in België 35.000 mensen een huisarts na een tekenbeet.
In 1995 meldden huisartsen 6500 gevallen van de ziekte van Lyme. In 2002 waren er 13.000 lymemeldingen, het aantal patiënten in ziekenhuizen niet meegerekend. Intussen is dat aantal meer dan verdubbeld. Het aantal landgenoten dat door een teek wordt gebeten, ligt veel hoger.Ongeveer een op de vijf patiënten raakt na een tekenbeet besmet met de lymebacterie Borrelia burgdorferi.

Snelle behandeling is dan nodig om erger te voorkomen.
De ziekte van Lyme is geen onschuldige kwaal, en is dus erger dan de teek zelf.
Als de aandoening niet tijdig wordt herkend en behandeld, kunnen dieren en mensen er ernstige restverschijnselen als vermoeidheid, spierpijnen, tintelingen, stijve gewrichten,enz. aan overhouden die jarenlang kunnen naslepen.

Gemiste diagnose
Uit een onderzoek van de NVLP onder 391 lymepatiënten uit 1999 bleek dat meer dan de helft langer dan een halfjaar ziek is alvorens de diagnose wordt gesteld. Bij 14 procent van de patiënten duurde het zelfs vijf jaar voordat de oorzaak van hun klachten wordt ontdekt. Slechts in 36 procent van de gevallen herkende de behandelend arts het ziektebeeld meteen en geeft hij een antibioticakuur. Er is intussen wel het nodige verbeterd, maar de kennis van heel wat artsen schiet nog steeds tekort als het gaat om de ziekte van Lyme. Zo’n 1700 neurologen, internisten en medisch microbiologen kregen een rapport over de ziekte van Lyme toegestuurd. Intussen is de situatie veranderd in die zin dat het meer voorkomen van de ziekte, ook de artsen en dierenartsen alerter maakt voor het opsporen van de ziekte.

Een snelle diagnose van de ziekte van Lyme is belangrijk.
In dat geval is de aandoening met een antibioticakuur goed te behandelen. Probleem is echter dat lang niet alle mensen in de gaten hebben dat ze na het bezoeken van bos, heide of duinen door een teek zijn gebeten. Ook is het belangrijk je dier na elke wandeling goed na te kijken op teken.Een tekenbeet blijft in 35 procent van de gevallen onopgemerkt.

Teken komen tegenwoordig overal voor, tot in stadsparken en zelfs in particuliere tuinen. Alleen in de rivieren en de zee zitten ze niet.

Toename van de muizenstand en veranderende klimatologische omstandigheden zijn mogelijke oorzaken van de vermeerdering van het aantal teken.
Teken gebruiken (deze) kleine knaagdieren als tussengastheer bij hun vermenigvuldiging.

Zit een teek eenmaal op de huid, dan zoekt hij een zacht plekje.
De oksels, liezen en knieholtes zijn geliefde beetplaatsen, maar in principe kan hij zich overal nestelen. Vervolgens knipt het minuscule beestje de huid open met twee ragfijne schaartjes en graaft hij zich met zijn van weerhaakjes voorziene snuit in. Enzymen zorgen ervoor dat het opgezogen bloed niet stolt.
Tevens scheidt hij na 24 uur een soort cement af waardoor hij goed verankerd zit in de huid.

Naarmate de teek langer in de huid zit, neemt het risico op besmetting toe.

Daarom is het belangrijk dat het beestje zo snel mogelijk wordt verwijderd. Belangrijk is niet te trekken aan de teek, maar hem met een draaiende beweging als het ware uit te schroeven. Links of rechts draaien heeft geen belang, maar wel blijven draaien tot hij vanzelf lost. Daar bestaan handige voetjes voor die je bij de dierenarts kan bekomen.

Een eerdere besmetting beschermt niet tegen de gevolgen van een volgende beet.

Zo’n 20 tot 50 procent van de teken is drager van de bacterie Borrelia burgdorferi. Niet iedereen die door een teek wordt gebeten en vervolgens besmet raakt met de bacterie, krijgt de ziekte van de Lyme. Dat geldt evenzo voor dieren. Zo heeft 30 procent van de bosarbeiders antistoffen tegen de aandoening, terwijl ze er niet ziek van zijn geweest. Bij de meeste mensen rekent het eigen afweersysteem efficiënt af met de bacterie. Er is wat dit betreft ook verschil in leeftijden. Kinderen bijvoorbeeld krijgen de ziekte minder vaak dan vijftigplussers, maar als ze de ziekte van Lyme krijgen, is het meestal hevig.
De meeste lymepatiënten in België zijn vrouwen van boven de vijftig, op afstand gevolgd door mannen van middelbare leeftijd.

Na besmetting met de tekenbacterie verschijnt er meestal een karakteristieke uitdijende rode ring (Erythema migrans) in de huid rondom de beetplaats, het eerste stadium van de ziekte van Lyme. Die ring is een bewijs dat de bacterie in het lichaam is binnengedrongen. Bij 10 tot 20 procent van de mensen verschijnt echter geen rode ring. Bovendien verdwijnt deze na enige tijd vanzelf en is er niets meer te zien. Dat alles kan een reden zijn dat mensen zich ten onrechte geruststellen en dat huisartsen denken dat er niets aan de hand is.

Tweede stadium
Als de bacterie zich via het bloed door het lichaam verspreidt, is de ziekte van Lyme overgegaan in het tweede stadium (gemiddeld na veertien tot dertig dagen). De bacterie kan in elk orgaan terechtkomen, maar in de praktijk ontstaan vooral ziekteverschijnselen van het zenuwstelsel, de gewrichten en in zeldzame gevallen, van het hart (ritmestoornissen). Meest voorkomend is een lichte vorm van hersenvliesontsteking, die vaak gepaard gaat met een ontsteking van hersen- en/of ruggenmergzenuwen. Sufheid of nekstijfheid, twee karakteristieke symptomen van hersenvliesontsteking, ontbreken vaak.
Veelvoorkomende klachten zijn onder meer hoofdpijn, concentratiestoornissen, moeheid, tintelingen in handen en voeten, of lichte verlammingsverschijnselen van een ledemaat of een halfzijdige aangezichtsverlamming. De bacterie kan het geleiachtige omhulsel rond de zenuwbanen aantasten, de zogeheten myelineschede, en kan ook elders in het zenuwstelsel schade aanrichten. Gewrichtsproblemen komen eveneens geregeld voor, vaak in het kniegewricht, dat opgezwollen en pijnlijk kan zijn.

In de tweede fase is de aandoening met een antibioticakuur in de meeste gevallen nog goed te genezen. Omdat de klachten echter bij meer ziekten kunnen optreden, kunnen artsen, als ze niet alert zijn op de ziekte van Lyme, de diagnose gemakkelijk missen. Als de aandoening niet wordt behandeld, krijgt de ziekte van Lyme een chronisch beloop en belanden patiënten na ongeveer een jaar in het derde stadium. Dieren lopen in die fase het risico op blijvende restverschijnselen.

Die komen voor een deel overeen met de symptomen uit het tweede stadium, met dit verschil dat ze na behandeling niet meer overgaan. Soms ontstaat in dit stadium op bepaalde plaatsen een permanente rode verkleuring van de huid. Lymedeskundigen vermoeden dat onder patiënten met de vaak onbegrepen ziekte ME, het chronisch vermoeidheidssyndroom, ook lymepatiënten zitten, zonder dat zij en hun behandelaars zich daarvan bewust zijn.
Dat betekent dat de aandoening mogelijk breder voorkomt dan we nu weten.

Punt van kritiek is onder meer dat de behandeling met antibiotica van patiënten met de ziekte van Lyme langer zou moet duren dan vier weken omdat de bacterie zich in het lichaam kan inkapselen in een cyste en daardoor moeilijker is te bereiken.

Voorlichting
De ziekte van Lyme is in ons land verreweg de meest voorkomende infectieziekte die door een dier kan worden overgebracht op de mens.
Gezien de omvang van de aandoening en de potentiële dreiging noemt hij het opvallend dat de ziekte nog altijd niet is opgenomen in de Infectieziektenwet. Er is geen verplichte registratie van het aantal ziektegevallen. De voorlichting schiet helaas nog ernstig tekort. De overheid is nog veel te afwachtend. Andere landen zijn ons ver voor. Neem Zweden, daar is informatie over de ziekte van Lyme verkrijgbaar in artsenpraktijken, apotheken, VVV’s, gezondheidscentra, gemeentehuizen, bibliotheken en op recreatieplaatsen. De gevolgen van dit gebrek aan voorlichting zijn merkbaar. Ons land telt vergeleken met ons omringende landen naar verhouding veel lymepatiënten. De wil is er wel, maar er moet iemand zijn die het oppakt. Preventie kan veel ellende voorkomen en is zonder meer kostenbesparend.”

Behandeling: 
Vooreerst goed je dier nakijken na de wandeling is al zeer belangrijk.  ok bestaan er al goed tekenbanden (werkzaam tot 8 maanden) en pipetjes (ééntje per maand in de nek) om in de nek aan te brengen die teken gaan weghouden van je dier.

Ook is er nu nieuw een vaccinatie op de markt die beschermt tegen de ziekte door middel van 2 injecties met een tussentijd van 3 weken, en jaarlijks te herhalen. Bescherming start een maand na de eerste toediening. In mijn praktijk is het vaccin beschikbaar. Het mag evenwel niet samen met een ander vaccin toegediend worden.

 

Heupdysplasie:

 

Wat is HD?
HD of heupdysplasie (heupmisvorming) is een ziekte die regelmatig voorkomt bij honden en af en toe ook bij katten. De ziekte kenmerkt zich door een afwijking in de vorm en aansluiting van de heupkop van het dijbeen en de heupkom van het bekken. Bij een normaal heupgewricht is er sprake van een heupkom, die voldoende diep is om de heupkop voldoende steun te geven om het lichaam te dragen.

Bij HD is de kom vaak te ondiep, waarbij de kop de neiging heeft om er gemakkelijk uit te schieten (subluxeren). Dit geeft irritatie en dat levert pijn op voor het dier en op langere termijn ook beschadiging aan de heupkop en -kom, waardoor er artrose (in de volksmond ook wel slijtage genoemd) ontstaat.

Oorzaak
HD wordt veroorzaakt door een combinatie van erfelijke en uitwendige factoren. HD is een erfelijk bepaalde afwijking, maar uitwendige invloeden zoals groeisnelheid, lichaamsgewicht, beweging, spierontwikkeling en voeding spelen hierbij een belangrijke rol. De combinatie van erfelijke aanleg en uitwendige invloeden leidt tot een verkeerde ontwikkeling van de heupgewrichten en de uiteindelijke misvormingen.

Door al deze verschillende uitwendige invloeden, kan de mate van misvorming van de heupen bij honden met een gelijke erfelijke aanleg sterk variëren.

Normaal gewricht
Bij een normaal heupgewricht wordt de gladde, bolronde kop van het dijbeen door gewrichtskapsel, -banden en omringende spieren goed op zijn plaats gehouden in de voldoende diepe kom van het bekken. Doordat de dijbeenkop kan draaien in de bekkenkom laat het gewricht een vrij ruime beweging toe. Bij dit draaien zal echter de kop wel goed aangesloten moeten blijven in de kom. Deze stevige aansluiting van de kop in de kom is niet alleen noodzakelijk voor een goede functie van het gewricht, maar is ook noodzakelijk voor een normale ontwikkeling van het gewricht bij jonge, nog groeiende honden. Bestaat er bij de jonge, opgroeiende hond teveel speling tussen de kop en de kom, dan kunnen misvormingen ontstaan:

  • de aansluiting van de kop in de kom kan onvoldoende worden of de kop kan zelfs helemaal buiten de kom komen te liggen;
  • de dijbeenkop kan vlak worden;
  • de bekkenkom kan ondiep worden;
  • er kunnen botwoekeringen ontstaan rond de kop en de kom door abnormale slijtage van het gewricht.

De mate waarin de misvormingen optreden kan variëren van zeer gering tot zeer ernstig.

Klinische HD kent globaal twee vormen: die bij de jonge groeiende hond en bij de volwassen hond op middelbare leeftijd. De rassen die het meeste last hebben, zijn: de Retrievers, Duitse Herders, Rottweilers en de Berner Sennenhonden, dus honden van grote en middelgrote rassen, maar soms ook bij honden van de wat kleinere rassen. HD komt niet uitsluitend voor bij rashonden, maar ook bij hun kruisingsproducten.

HD kenmerkt zich door:

  • moeilijk opstaan, soms met pijn
  • een stijve achterhand, vooral na rust
  • huppelen met de achterpoten alsof deze de voorpoten niet kunnen bijhouden (huppen als een konijn)
  • slecht uithoudingsvermogen, snel gaan liggen
  • doorzakken van de achterhand
  • staan en lopen met opgebogen rug en afhangend kruis
  • kreupelheid in één of beide achterbenen
  • koehakkige stand (de hakken worden naar binnen gedraaid)

Geen van deze verschijnselen is echter typisch voor HD en een onderzoek is dan ook nodig om vast te stellen, wat de oorzaak van de klachten is. Na zo'n onderzoek zullen meestal röntgenfoto's (zie hieronder) van de heupgewrichten worden gemaakt. Dit is de enige manier om vast te stellen of er misvorming van de heupgewrichten bestaat en te zien hoe ernstig deze is.

Veranderingen aan de heupgewrichten kunnen beoordeeld worden op röntgenfoto’s. De ernst van de misvormingen is echter geen goede maat voor de ernst van de klachten.

Bij honden met zeer ernstige klachten worden soms maar weinig afwijkingen op de röntgenfoto’s gevonden, terwijl honden met ernstig misvormde heupen soms verbazend weinig problemen vertonen.

Is HD te genezen?
Veel honden met HD hebben daarvan geen last en zullen dat ook nooit krijgen. Wanneer de hond geen klachten vertoont is behandeling niet nodig en gelukkig kunnen veel honden ondanks hun HD prima als huishond functioneren. De kans op problemen blijft echter bestaan en zal toenemen naarmate meer van de hond geëist wordt (zoals bijvoorbeeld bij africhting of bij de hondensporten agility/behendigheid en flyball) en naarmate de hond ouder wordt.

HD is niet te genezen, maar in veel gevallen wel te behandelen. Misvormingen van de heupgewrichten kunnen, eenmaal aanwezig, niet meer ongedaan gemaakt worden.

Een behandeling zal vooral gericht zijn op de revalidatie van de afwijkende heupgewrichten:

  • overmatig lichaamsgewicht voorkomen of drastisch verminderen (vermageren) om onnodige belasting van de heupgewrichten te voorkomen
  • regelmatige lichaamsbeweging om de gewrichten minder stijf te doen worden en proberen de bespiering te bevorderen (vaak korte stukjes uitlaten, lichte looptraining, zwemmen)
  • pijnbestrijding als ondersteuning van de revalidatie (injectie of medicijnen en/of eventueel operatief ingrijpen)

Is HD te voorkomen?
Een afdoende behandeling voor heupdysplasie bestaat niet. Daarom moet getracht worden het ontstaan van HD zoveel mogelijk te voorkomen.

Dat kan o.a. door:

  • de uitwendige omstandigheden voor jonge, opgroeiende honden zo gunstig mogelijk te maken (goede voeding, maar vooral niet teveel; overmatige belasting van de heupgewrichten voorkomen, door het springen en het trappen lopen te beperken, zeker in hun eerste levensjaar, en ze ook niet teveel te laten trekken)
  • via de fokkerij, door controle van de voor de fokkerij bestemde honden
  • via voeding
    Tijdens de groei van het bot wordt steeds kraakbeen omgezet in bot: zowel in de groeischijf als bij de uiteinden van alle botten.
  • Verbening van het kraakbeen kan verstoord worden door voedingsfouten.
    Met name teveel energie, teveel Calcium (kalk), een foutieve Calcium/Fosfor-verhouding en te veel of te weinig vitamine D kunnen deze verbening met grote gevolgen verstoren.
  • Bekend is dat honden die "verkeerd" gevoed worden beduidend meer lijden aan onder andere HD. Een hond die een "complete voeding" krijgt heeft geen behoefte meer aan extra vitaminen en mineralen. Vooral extra kalk en vitamine D hebben juist een averechts effect op de skelet- en gewrichtsontwikkeling. Dit geldt echter niet voor vitamine C.
  • "Compleet" voer moet, wettelijk verplicht, de juiste hoeveelheden en verhoudingen van o.a. Calcium, Fosfor en vitamine D bevatten.
  • Te hard groeien en overgewicht beïnvloeden beiden het optreden van HD ten nadele.

Als vuistregel doet men er goed aan de aanwijzingen van de voerfabrikant omtrent de te verstrekken hoeveelheid voer op te volgen; kijk dan goed naar uw eigen hond en geef hem dan evt. meer of juist minder voer als de (gemiddelde) hoeveelheid aangegeven op het pak.

via beweging
Tijdens de groei van de hond is voldoende en gedoseerde beweging noodzakelijk om de weke delen goed te laten ontwikkelen.
Met name "rechtlijnige beweging" is voor de ontwikkeling van de bekkenspieren belangrijk; dus met name in rechte lijn wandelen, naast de fiets lopen in een rustige draf of zwemmen zijn erg geschikte bewegingsvormen. Meerdere malen per dag een kwartier is een goede richtlijn.
Over het fietsen met de hond is nogal wat discussie. Vele onderzoekers menen dat dit een geschikte bewegingsvorm voor jonge honden is, mits men zich aan enkele regels houdt; zie daarvoor “conditietraining voor honden”.

Ongeschikte bewegingsvormen zijn korte draaibewegingen; dus de opgroeiende jonge hond tot ± 1 jaar niet overdreven achter balletjes of stokken aan laten rennen, traplopen, de auto in en uit laten springen of veelvuldig (op) springen zijn helemaal uit den boze.

HD-foto's
Conform de regels van de F.C.I. dient de hond voor het laten maken van HD-röntgenfoto's minimaal 12 maanden oud te zijn. Voor enkele grote rassen, die pas later volgroeid zijn, geldt een verplichte minimumleeftijd van 18 maanden.

De minimum leeftijd van 18 maanden geldt voor de rassen: Berghond van de Maremmen, Bordeaux Dog, Bullmastiff, Duitse Dog, Landseer E.C.T., Leonberger, Mastiff, Mastino Napoletano, Newfoundlander, Pyrenese Berghond en de Sint Bernard.

HD-foto's worden gezamenlijk beoordeeld. Een zo objectief mogelijke beoordeling van de foto's die voor de HD-bestrijding onontbeerlijk is, wordt daarmee zo goed mogelijk gewaarborgd.

De beoordeling van HD-foto's heeft tot doel informatie te verschaffen aan fokkers en rasverenigingen die gegevens over heupdysplasie in hun selectieprogramma willen gebruiken.

Röntgenfoto's die bij de heupdysplasiecommissie binnenkomen, worden nadat de beoordelingskosten zijn ontvangen, in de daaropvolgende week, beoordeeld. De uitslag wordt daarna zo spoedig mogelijk verzonden, tenzij de foto niet aan de technische eisen voldoet.

Voor een goede beoordeling van de heupgewrichten is een röntgenfoto van de hond in rugligging nodig, waarbij de hond exact recht moet liggen. Ter wille van de betrouwbaarheid van de beoordeling worden er hoge eisen gesteld aan de kwaliteit en de documentatie (identificatie) van deze röntgenfoto.

Uitslag HD-onderzoek
Op het Rapport Heupdysplasie-Onderzoek treft u de definitieve beoordeling aan, de F.C.I.-beoordeling, en een aantal gegevens die een verklaring geven voor de definitieve beoordeling.

De codes van de officiële uitslag van de HD Commissie (volgens internationale normen) waren:

  • HD - of A betekent dat de hond röntgenologisch vrij is van heupdysplasie, wat echter niet betekent dat de hond geen "drager" van de afwijking kan zijn.
  • HD Tc of B betekent HD overgangsvorm (Transitional Case); het betekent dat op de röntgenfoto's geringe veranderingen zijn gevonden, die weliswaar toegeschreven moeten worden aan heupdysplasie, maar waaraan in het kader van de fokkerij geen directe betekenis kan worden toegekend.
  • HD ± of C betekent HD licht positief; er zijn geringe afwijkingen gevonden, die wel tot HD gerekend worden.
  • HD + of D betekent HD positief; er is sprake van zeer duidelijk afwijkende gewrichten.
  • HD ++ of E betekent HD positief in optima forma; bij deze honden zijn de heupgewrichten ernstig misvormd.

De uitslagen van een HD-onderzoek worden niet alleen naar de eigenaar gestuurd, maar ook naar de betreffende rasvereniging, die het dan vaak in het clubblad publiceert.

Norbergwaarde
Bij de beoordeling van HD-foto’s wordt gelet op de vorm van de heupkommen en de heupkoppen, de diepte van de heupkommen, de aansluiting van de heupkoppen in de heupkommen, en de aanwezigheid van botwoekeringen langs de randen van de heupgewrichten. Informatie over de diepte van de heupkommen en de aansluiting van de koppen in de kommen wordt onder andere verkregen uit de zogenaamde “Norbergwaarde”, die wordt gemeten op de röntgenfoto in positie 1. Van beide heupkoppen wordt het middelpunt bepaald en deze middelpunten worden verbonden door een lijn.

In beide heupgewrichten wordt vanuit dit middelpunt een lijn langs de voorste rand van de heupkom getrokken.

De hoek die beide lijnen in het middelpunt van de heupkop met elkaar maken, minus 90, geeft de Norbergwaarde van het betreffende heupgewricht.

De Norbergwaarden van linker- en rechterheupgewricht bij elkaar opgeteld geeft de “som Norbergwaarden”, die op het rapport vermeld is.

Bij een normaal heupgewricht is de Norbergwaarde minstens 15, de som van de Norbergwaarde van beiden heupen derhalve minstens 30. Honden met een te lage Norbergwaarde hebben dus ondiepe heupkommen en/of een slechte aansluiting van de gewrichtsdelen. Deze honden zullen dus een minder gunstige HD-beoordeling krijgen.

Een normale of zelfs hoge Norbergwaarde betekent echter niet zonder meer dat de betreffende hond goede heupgewrichten heeft. Een combinatie van diepe heupkommen en incongruentie van de gewrichtsspleet (een niet overal even brede gewrichtsspleet) of onvoldoende aansluiting van de gewrichtsdelen kan, zelfs bij een hoge Norbergwaarde, leiden tot een (licht) HD-positieve beoordeling. Op het formulier wordt dit duidelijk gemaakt door het aankruisen van “onvoldoende” of “slechte” aansluiting.

Ook wordt informatie over de diepte van de heupkommen verkregen door te beoordelen hoe het centrum van de heupkop ligt t.o.v. de bovenrand van de heupkom. Naast de Norbergwaarde, de diepte van de heupkommen en de aansluiting van de gewrichtsdelen, wordt de uitslag ook beïnvloed door de aanwezigheid van “botafwijkingen”.

Botafwijkingen kwalificatie: 0 = geen, 1= zeer lichte, 2= lichte en 3= ernstige botafwijkingen.

Er is een rechtstreekse koppeling tussen de ernst van de botafwijkingen en de uitslag: zeer lichte botafwijkingen (1) leiden tot de beoordeling HD B, lichte (2) botafwijkingen leiden tot de beoordeling HD C, en ernstige (3) botafwijkingen leiden tot de beoordeling HD D.

De aanduiding “vormveranderingen” betreft meestal een meer of minder duidelijke afvlakking van de voorste rand van de heupkom. De aanwezigheid hiervan wordt wel vermeld, maar heeft indien dit de enige opmerking is over het gewricht, in het algemeen geen doorslaggevende betekenis voor de einduitslag.

HD-beoordeling
Alle gegevens samen bepalen de definitieve beoordeling, waarbij het ongunstigste onderdeel uiteindelijk de doorslag geeft. Een bepaalde HD-beoordeling kan bepaald zijn door uitsluitend de diepte van de heupkommen, door de aansluiting van de gewrichtsdelen, de aanwezigheid van botwoekeringen, of door een combinatie van twee of alle drie onderdelen, en dit is weer te herleiden uit de verschillende gegevens zoals die op het certificaat zijn vermeld.

Het herhalen van HD-onderzoek
Iedere eigenaar kan na verloop van minimaal 1 jaar opnieuw een HD-onderzoek laten verrichten. De uitslag, die daarbij tot stand komt, zal de eerder gegeven uitslag vanaf dat moment gaan vervangen.

Herhaling van onderzoek heeft in het algemeen slechts zin bij honden, welke op een leeftijd van 1 à 1,5 jaar werden onderzocht, en waarbij een lichtpositieve uitslag op grond van een slechte aansluiting, met al dan niet een bijbehorende lage Norbergwaarde tot stand kwam, terwijl er geen botafwijkingen werden vastgesteld.

HD en fokkerij
De HD-beoordeling geeft uitsluitend informatie over de toestand van de heupgewrichten van de individuele hond. Gegevens over de HD-beoordeling van ouders, nestgenoten en nakomelingen zullen bijdragen tot een nauwkeuriger indruk over de fokwaarde van de betreffende hond.
Het is wenselijk uitsluitend met HD-vrije honden te fokken, omdat dan de kans op HD bij de nakomelingen het kleinst is.

Bij rassen waarvan maar weinig honden beschikbaar zijn en bij rassen waarin HD vaak voorkomt is dit helaas niet altijd mogelijk.

 

Overgewicht

 

Huisdieren spelen een steeds belangrijker rol in ons sociale leven. Ze maken steeds vaker deel uit van het gezin, doen alles mee met het gezin, ook de maaltijden én de tussendoortjes!!!  We zien dan ook steeds vaker te dikke honden. Meestal hebben ze, volgens de eigenaar, helemaal geen last van hun overgewicht. Helaas is dat niet helemaal waar. Het lijkt vaak alsof ze er geen last van hebben, maar ze lopen tegen dezelfde problemen op als mensen met overgewicht.

Gewrichtsproblemen, ademhalingsproblemen, slechte conditie, suikerziekte etc. Soms is de omvang van het dier zo erg toegenomen, dat het dier zichzelf niet meer kan verzorgen.

Het enige wat wij als baasjes willen is dat onze hond het naar zijn zin heeft bij ons in het gezin. En wie kan er dan dat lieve snoet weerstaan, als hij/zij ook zo graag een stukje van het koekje wil...

Meestal ontstaat overgewicht dan ook heel geleidelijk.

Het is dan ook even schrikken als de omgeving of de dierenarts u vertelt, dat uw hond te dik is en dat hij eigenlijk wat gewicht zou moeten verliezen. U hebt immers altijd het beste met hem voor gehad. Maar in al uw ijver om het zo goed mogelijk te doen, hebt u misschien geen rekening gehouden met het normale formaat van uw hond en dus met zijn normale voedingsbehoefte, die vaak vele malen lager blijkt te liggen dan in werkelijkheid gegeven wordt.

Gelukkig is overgewicht meestal niet direct levensbedreigend en hebt u nog wel de kans om het terug te draaien. Het is het verstandigst, dat u uw hond door de dierenarts laat onderzoeken, zodat hij kan bepalen of er daadwerkelijk sprake is van overgewicht en wat hiervan de oorzaak zou kunnen zijn. Er is ook een aantal lichamelijke oorzaken, dat overgewicht kan veroorzaken, bijv. een te traag werkende schildklier of de ziekte van Cushing. Als deze oorzaken uitgesloten zijn, is het toch zeer waarschijnlijk, dat het probleem in de voedings- en bewegingsgewoontes van de hond gezocht moeten worden.

Hoe stelt u vast of uw hond te dik is?

 

  • Objectieve (weeg)methoden, zoals er bij de mens bestaan, zijn er voor de hond eigenlijk niet door de uiteenlopende bouw van de vele rassen.
  • Gebleken is dat we overgewicht het beste kunnen vaststellen aan de hand van de hoeveelheid vet op de ribbenkast. Een hond heeft een optimaal lichaamsgewicht als de ribben niet te duidelijk zichtbaar zijn (dit geldt niet voor windhonden), maar wel goed te voelen.
  • Hij is duidelijk te dik, als er tussen huid en ribben een dikke laag vet zit. Als we helemaal de ribben niet meer kunnen voelen, is hij echt véél te dik; er ontstaan dan vetrollen, vooral op de heupen en bij de staartaanzet.
  • Een andere indicatie of uw hond te dik is, kunt u als volgt verkrijgen: bekijk uw hond van boven af en let er op of hij een taille heeft. Heeft uw hond dat niet, dan is hij duidelijk te dik.
  • Andere symptomen, die erop wijzen, dat uw hond te dik is: moeilijk lopen, lui, kortademig, slecht humeur, slaapt veel.
  • Wanneer het gewicht van de hond het optimale gewicht overschrijdt met 15%, wordt dat beschouwd als overgewicht.
  • Wanneer hij meer dan 15% boven zijn optimale gewicht weegt, wordt het gedefinieerd als "zwaarlijvig".
  • Mocht u twijfelen of uw hond te dik is, vraag dan uw dierenarts het gewicht van uw hond te bepalen.

De ene hond wordt makkelijker dik dan de andere
Er zijn een paar rassen, die meer aanleg hebben om dik te worden dan andere, zoals bijv. de Labrador Retriever, de Cocker Spaniel en de langharige Teckel. Verder blijken teven iets sneller dik te worden dan reuen. Ook leeftijd speelt een rol. Oudere honden worden eerder dik dan jonge honden, waarschijnlijk omdat de energiebehoefte voor de stofwisseling wat afneemt, terwijl ze bovendien minder actief worden. Tenslotte blijken castratie en sterilisatie een belangrijke factor te zijn.

Wat doen we er aan
Om zijn overtollig vet kwijt te raken moet de hond gedurende een voldoende lange tijd minder energie opnemen dan hij verbruikt. Zo is hij gedwongen om zijn vetreserves te verbranden, kortom: hij moet op dieet.

Laat de dierenarts het streefgewicht bepalen; als dit meer dan 15% onder zijn huidige gewicht ligt, kan het afvallen beter in etappes gebeuren. Weeg de hond eenmaal per week op een vaste tijd en op dezelfde weegschaal. Zo kunt u in de gaten houden of uw hond voldoende afvalt (in eerste instantie 2 à 3% per week; na een aantal weken gaat het minder snel) en wanneer het streefgewicht bereikt is.

Een aantal manieren om te vermageren
U kunt uw hond het normale voedsel geven, dat hij gewend is, maar nu in een hoeveelheid die voldoende is voor 40 tot 60% van het streefgewicht (dus niet het huidige gewicht). Dit kunt u normaalgesproken lezen op de verpakking. Om te voorkomen dat uw hond constant een hongergevoel heeft, kunt u wat gekookte worteltjes en/of sperzieboontjes toevoegen (hoewel het voeren van boontjes de laatste tijd ter discussie staat i.v.m. de stikstofverhouding in bonen).

U kunt best een speciaal vermageringsvoer geven. Dit is voer met de juiste verhoudingen, maar met een laag energiegehalte, dat meestal toch voor een redelijke maagvulling zorgt. Er zijn diverse vermageringsdiëten verkrijgbaar. Om de hoeveelheid te bepalen, volgt u de aanwijzing, zoals die op de verpakking gegeven wordt, weer uitgaande van het streefgewicht.

De vermageringsdiëten die echt doeltreffend zijn, zijn enkel bij uw dierenarts verkrijgbaar. Onderzoek en eigen ondervinding heeft uitgewezen dat de "light" voeders die vrij op de markt verkrijgbaar zijn niet het gewenste resultaat geven. Het is verloren geld én vooral tijd, want meestal is het dier ondertussen nog zwaarder geworden.

Daarom is het beter contact op te nemen met de dierenarts en een streefgewicht te bepalen, en de speciale voeding te starten.
Als het afvallen volgens plan verloopt, wordt het streefgewicht in ongeveer 2 tot 4 maanden bereikt. Als de hond zijn optimale gewicht bereikt heeft, moet dat natuurlijk ook in stand gehouden worden. Het is dus van belang ook daarna de hond regelmatig te wegen om zo te bepalen bij welke hoeveelheid voeder uw hond op gewicht blijft. Meestal is de voeding, na bereiken van het ideaal gewicht, een andere dan die bij het opstarten.

Tussendoortjes
Tenslotte nog iets over tussendoortjes: begin er niet aan.

Ik bedoel dan in het geval, dat het baasje een koekje eet, en het zo zielig voor het hondje is om niets te krijgen, dus krijgt hij ook een stukje; of een frietje of een stukje vlees zo van het bord...

Als een hond er niet aan gewend is, zal hij er ook niet om vragen, want bedelen is ALTIJD aangeleerd gedrag.

Een bedelende hond, die steeds weer hoopt wat te krijgen, is heel wat zieliger dan een hond, die niet weet wat bedelen is en alleen rond etenstijd aan eten denkt!

 

Maagkanteling

 

Deze aandoening komt het meest voor bij volwassen grote rassen met een ruime borst- en buikholte. Het is een zeer dringende ziektetoestand. Het typische voorbeeld hier is de Deense Dog. Maar ook windhonden zoals de Ierse Wolfshond en de Greyhound zijn gevoelig. Verder ook Bouviers, Rotweilers en Duitse Herders zijn gevoelig. Zeldzamer kan het ook optreden bij andere rassen en zelfs bij katten.

Er blijft nog veel onduidelijkheid over de oorzaak van een maagtorsie. Wat we wel weten is dat het geheel start met een overvloedige voederopname waarbij de maag gaat uitzetten door voeder en gasophoping. Als de hond dan na de maaltijd veel gaat bewegen ,een wandeling bijvoorbeeld, kan de maag zich verplaatsen in de buikholte en met die beweging de slokdarm afsnoeren door een torsiebeweging. Het opgehoopte gas kan niet meer ontsnappen naar de slokdarm, en uit het lichaam.Door deze gasophopnig en uitzetting gaat er druk komen op de maaghoek zodat braken onmogelijk wordt, gaat de bezenuwing en bloedvoorziening van de maag verstoord worden en drukt die opgezette maag ook op de achterliggende darmen zodat de lediging naar de darmen toe moelijk wordt. De milt gaat uitzetten en verplaatsen naar de andere kant van de buikholte en sleurt de hieraan aangehechte maag mee zodat deze één tot zelfs enkele malen om haar as kan draaien. Daardoor wordt de bloedvoorziening ernstig verstoord en gaat de maag beginnen afsterven. Deze fenomenen zijn irreversiebel als niet binnen enkele uren de toestand door middel van een dringende operatie wordt hersteld. De prognose van een maagtorsie is hierdoor als gereserveerd te bestempelen.

We kunnen een maagtorsie herkennen aan het opgeblazen uitzicht van de buikholte rechts net achter de laatste ribben. De aangetaste honden gaan ook veelvuldig kokhalzen evenwel zonder dat er braaksel wordt opgegeven. Moeilijk ademhalen tot open mondademhaling is frequent aanwezig. Uiteindelijk gaan de dieren suf worden met een zwakke pols: zonder dringende interventie gaan ze vlug sterven ten gevolge van shock.

De behandeling moet dus snel ingesteld worden. Zij bestaat uit in de eerste plaats een decompressie van de opgezette maag waardoor het opgehoopte gas kan ontsnappen en een doorgedreven shockbehandeling ter stabilisering van de patiënt. Stabiele dieren kunnen dan geopereerd worden waarbij de maag wordt geledigd, afgestorven delen verwijderd en de normale ligging hersteld. Eventueel dient de milt te worden verwijderd. De maag wordt nadien ook 'vastgelegd' aan de borstkaswand om latere torsies te voorkomen. Ondanks goede behandeling zien we toch een aantal dieren in de herstelfase nog bezwijken. Dit is voornamelijk het gevolg van te grote schade aan het maagslijmvlies die in eerste instantie tijdens de operatie niet zichtbaar of moeilijk in te schatten was. Ook kan de shock en de hiermee gepaard gaande stoornissen in alle evenwichtssituaties van de stofwisseling van het lichaam verantwoordelijk voor een slecht aflopend post-operatief herstel.

Uit het verloop mag duidelijk zijn dat bij een maagtorsie de snelheid van onderkennen, de diagnose en een adequate behandeling meer dan ooit beslissen over leven en dood. Een hond met diepe borstkas die pas gegeten heeft en die kokhalst zonder braken en met opgezette buik moeten u vertellen onmiddelijk Uw dierenarts te consulteren en niet af te wachten op een verbetering, want deze komt er niet door te wachten.

 

Hondsdolheid - RABIES

 

Wat is rabiës ?
Rabiës (hondsdolheid) is een zoönose die veroorzaakt wordt door een Lyssavirus van de familie van de Rhabdoviridae. Van dit virus zijn 7 genotypen bekend waarvan er 6 op de mens kunnen worden overgedragen. Het virus wordt overgebracht via het speeksel.

In Europa komt rabiës vooral voor bij wilde dieren als de vos, de wasbeerhond en de vleermuis, maar in Afrika, Azië en Zuid-Amerika is de ziekte wijder verspreid en zijn ook veel honden besmet. Wereldwijd sterven jaarlijks ongeveer 55.000 mensen als gevolg van een rabiësbesmetting (bron: WHO). In Europa zijn menselijke slachtoffers vrij zeldzaam. De laatste jaren zijn mensen gestorven als gevolg van een rabiësbesmetting overgebracht door vleermuizen (Groot-Brittannië, 2002) of opgelopen in het buitenland of na contact met een besmet dier.

Zodra er symptomen zijn, is rabiës bij mens en dier altijd dodelijk. Binnen de 48 uur na infectie, dus voor het verschijnen van de eerste ziektetekens, moet een behandeling wordt ingezet. De incubatietijd is afhankelijk van de aard en de plaats van de beet, de diersoort die de beet heeft toegebracht en de hoeveelheid virus, maar bedraagt gemiddeld 20-60 dagen (met een spreiding van 5 dagen tot een jaar of langer). Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten rabiës:

Symptomen bij dieren

Rabies furiosa

Rabies paralytica

  • incubatietijd is 2 weken tot > 6 maanden
  • rusteloosheid
  • agressiviteit, vijandigheid, bijterigheid
  • verhoogde speekselproductie
  • seksuele opwinding
  • gebrul
  • verlamming
  • sterfte- doorzakken en zwaaien van de achterste delen van het dier
  • schuw
  • kwijlen en zeveren
  • weigering voedsel
  • staart wordt naar één zijde getrokken 
  • tenesmus of verlamming van de anus
  • verlamming, dier valt op de grond
  • sterfte na 48 uur

Situatie in Europa
In West Europa vormen vossen het voornaamste reservoir van rabiës, bovendien zijn zij ook een belangrijke vector. Besmette vossen kunnen door beten, krabben of likken het virus overbrengen andere zoogdieren (inclusief de mens). De laatste decennia heeft België verschillende golven van besmettingen gekend (zie figuur (PDF) ; bron: Pasteur Instituut).

Eind jaren ’60 bestond de bestrijding van rabiës uit het doden van vossen om de populatiegrootte te beperken en verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Deze methode bleek weinig effect te sorteren en was bovendien ethisch en ecologisch niet verantwoord.

In 1989 is België begonnen met de vaccinatie van vossen. Tussen 1989 en 1991 zijn er vijf vaccinatiecampagnes uitgevoerd op 10.000 km² besmet gebied. Hierdoor werd de incidentie sterk beperkt. Enkel in het zuiden van het land bleef een grensoverschrijdende besmet gebied voortbestaan. Daarom werden de vaccinatiecampagnes voortgezet langs de grenzen met Frankrijk, Luxemburg en Duitsland. Ondanks deze voortdurende en grootschalige vaccinaties heeft de ziekte zich toch opnieuw uitgebreid in noordelijke richting: in 1995 is nog een gebied van 3000 km² besmet verklaard. In 1996 werd de bestrijdingsstrategie aangepast: de verspreiding van lokazen met vaccins door helikopters werd aangevuld met de verdeling van lokazen op de grond. Deze nieuwe strategie en de internationale samenwerking bleken effectief: de laatste gevallen van rabiës dateren van 1998 (vos) en 1999 (rund). In 2001 werd België officieel vrij van rabiës verklaard en in 2003 werd de laatste vaccinatiecampagne uitgevoerd.

De buurlanden zijn er, dankzij het vaccineren van hun vossenpopulatie, eveneens in geslaagd om de ziekte uit te roeien. Enkel Duitsland heeft in de periode 2005-2008 een heropflakkering van de ziekte gekend in Hessen en nadien in Rheinland-Pfalz en Baden-Wurttemberg, mogelijk door een gebrekkige uitvoering van de vaccinatie. Deze uitbreiding is ondertussen onder controle gebracht dankzij het intensifiëren van de vaccinatie bij de vossen.

Elders in Europa is rabiës nog een levensgroot probleem in vooral de oostelijk gelegen landen. Daar wordt de ziekte niet enkel vastgesteld bij vossen, maar ook bij andere wilde carnivoren, zoals de wasbeerhond. De Europese Commissie probeert daar de bestrijding te versterken door het ondersteunen van de diverse bestrijdingsprogramma’s opgestart door de autoriteiten van deze landen.

In veel Europese landen zijn daarnaast ook gevallen van rabiës bij vleermuizen vastgesteld. In België lijkt deze piste minder evident: daar bleken alle 77 analyses die tussen 1989 en 2003 werden uitgevoerd negatief (bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid). De rabiësvirussen waarmee vleermuizen besmet kunnen zijn, zijn van een ander genotype dan het klassieke rabiësvirus, maar kunnen ook worden overgedragen op de mens.

Situatie in België

Maatregelen in België
In België moet iedere hond geïdentificeerd zijn en een Europees paspoort hebben.

Verantwoordelijken van honden moeten hun dieren laten identificeren en registreren voordat zij ze verkopen of weggeven en, hoe dan ook, voordat ze vier maand oud zijn. Identificatie kan bij middel van een microchip. Identificatie bij middel van een tatoeage mag wel nog, op voorwaarde dat deze voor die datum geplaatst werd en duidelijk leesbaar is. Tatoeage is evenwel niet geldig indien de bestemming het Verenigd Koninkrijk, Ierland of Malta is.

De erkende dierenarts mag maar een Europees paspoort afleveren na het identificeren van het dier.

In België is rabiësvaccinatie verplicht:

  • Voor alle honden ten zuiden van Samber en Maas en voor alle honden die hun eigenaar vergezellen naar campings of caravanparken eender waar in België;
  • Bij het vervoer van gezelschapsdieren (honden, katten en fretten) van België naar een andere lidstaat;
  • Wanneer uit derde landen afkomstige gezelschapsdieren worden binnengebracht. In dat geval gelden bijzondere voorschriften.

Om tegen hondsdolheid gevaccineerd te kunnen worden, moet het dier geïdentificeerd zijn en een Europees paspoort hebben. De dierenarts kan het dier indien nodig op het ogenblik van de vaccinatie zelf nog identificeren en een paspoort bezorgen.

De geldigheidsduur van de vaccinatie wordt berekend volgens de instructies in de bijsluiter en wordt in het Europees paspoort ingeschreven. Voor een eerste of zogenaamde primovaccinatie begint die termijn ten vroegste 21 dagen na de inenting te lopen. Een hervaccinatie binnen de geldigheidsduur geldt onmiddellijk; buiten de geldigheidsduur wordt die als een primovaccinatie beschouwd.

Preventie in België
België is sinds 2001 officieel vrij van rabiës. De kans om in ons land besmet te raken is daarom erg klein. Rabiës komt echter nog veel voor in andere landen, in Europa en vooral buiten Europa. Het risico dat de ziekte opnieuw geïntroduceerd wordt, mag dus niet onderschat of geminimaliseerd worden.

Eind 2007 en begin 2008 werden in ons land twee gevallen van rabiës vastgesteld. In beide gevallen werd een besmette hond, die geen symptomen vertoonde, illegaal ingevoerd vanuit Marokko. Toen maanden later de symptomen zichtbaar werden, moesten een noodvaccinatie en een antiserum worden toegediend aan in totaal bijna 100 mensen. Mede dank zij de alertheid van de betrokken dierenartsen en het snelle optreden van alle diensten (FAVV en de diensten voor volksgezondheid van de federale overheid en de Gemeenschappen) vielen daarbij gelukkig geen doden te betreuren. In dat kader heeft het FAVV in juni 2009 een brief (PDF) overgemaakt aan alle burgemeesters in het land, waarin op het risico van dergelijke illegale invoer gewezen wordt.

Indien u met uw hond, kat of fret naar het buitenland reist, moet uw dier ingeënt zijn tegen rabiës. Dit is om te voorkomen dat uw hond of kat besmet zou raken, na contact met een geïnfecteerd dier in het buitenland. Sommige lidstaten leggen, naast een inenting en het afleveren van een gezondheidscertificaat, nog bijkomende voorwaarden op. Neem daarom tijdig contact op met uw dierenarts of met de Provinciale controle eenheid van het FAVV in uw buurt.

Honden, katten of fretten, die vanuit andere landen worden ingevoerd, zijn onderworpen aan bepaalde sanitaire invoervoorwaarden en moeten in het bijzonder volgens de voorschriften gevaccineerd zijn. De meeste gevallen van rabiës bij honden in de ons omringende landen betreffen illegaal ingevoerde dieren uit landen waar rabiës veel voorkomt en waar geen vaccinatieplicht geldt (o.a. Marokko). Deze gevallen betekenen een groot gevaar voor de mensen en dieren in de omgeving van het besmette dier.

Ook honden die mee gaan kamperen, waar dan ook in België, moeten tegen rabiës gevaccineerd zijn, omdat er bij het kamperen meer kans is op contact met in het wild levende dieren.